Eén van de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van Darwin was zijn reis aan boord van het schip de Beagle, dat de hele wereld rond ging tussen 1831 en 1836. De reis voerde ook langs een eilandengroep in de Grote oceaan, de Galápagos eilanden. Darwin ontdekte daar meer dan 10 nieuwe soorten vinken, die vrij veel op elkaar leken maar verschillende snavelvormen hadden. De meeste van deze vinken leefden niet op alle eilanden, sommige soorten kwamen maar op één eiland voor. Deze vinkensoorten vertoonden allemaal sterke overeenkomsten met de vinken die Darwin kende van het vasteland van Zuid-Amerika. De onderlinge overeenkomsten deden Darwin vermoeden dat de vinkensoorten die op de Galápagos eilanden voorkwamen, allen afstamden van eenzelfde voorouder, afkomstig van het vasteland.
Hoe kan het nou gebeuren dat uit één enkele soort vink zoveel verschillende soorten ontstaan?
Niet elke vink heeft precies dezelfde snavelgrootte en snavelvorm. Er is variatie tussen de soorten vinken. Grootte en vorm zijn erfelijke eigenschappen. Bespreek de volgende vragen met een klasgenoot. Maak hierbij gebruik van de afbeelding.
De vier soorten vinken uit de afbeelding komen voor op verschillende kleine eilanden. Deze vinken hebben een verschillend dieet. Darwin kon aan de vorm van de snavel zien wat elke soort vink eet. Sommige vinken eten de zaden van planten die op het eiland groeien. Andere vinken zijn insecteneters. Op sommige eilanden groeien planten met grote, harde zaden. Op andere eilanden groeien planten die kleine, zachte zaadjes maken. Op alle eilanden komen kleine insectjes voor die leven in de spleten van boomschors.
Door de verschillen in de grootte en vorm van de snavel kunnen niet alle vinken even goed de verschillende typen voedsel eten.
Planten met kleine zaadjes hebben veel water nodig om te groeien. Op een droog eiland zijn er daarom bijna alleen maar grote, harde zaden. Op eilandjes met meer neerslag groeien vooral planten met kleine zaadjes.