Het stroomgebied van de Rijn

Boven-, midden- en benedenloop van een rivier.

Het ontstaan van meanders.

De Boven-Rijnse Laagvlakte

De Rijn stroomt door zes landen: Oostenrijk, Liechtenstein, Zwitserland, Frankrijk, Duitsland en Nederland. Zoals je kunt zien op de afbeelding hiernaast (afbeelding: Boven-, midden- en benedenloop van een rivier) stroomt een rivier van de bergen naar de zee. In de bovenloop stroomt een rivier het hardst omdat het hoogteverschil daar het grootst is. In Duitsland, de middenloop van de Rijn, stroomt de rivier door de Boven-Rijnse Laagvlakte. Hier stroomt de Rijn langzamer en snijdt zich daarom minder in het landschap in. Het dal is er breed en de rivier maakt er ruime bochten, die meanders worden genoemd (afbeelding: Het ontstaan van meanders).

In de buitenbocht stroomt het water sneller dan in de binnenbocht. In de buitenbocht vindt daarom erosie plaats: langzaam kalft de oever af en wordt de bocht groter. In de binnenbocht wordt juist materiaal (zand, klei, grind) afgezet. Hier groeit de oever aan. Na verloop van tijd kan de ruimte tussen twee naast elkaar liggende buitenbochten worden afgesneden. Het water neemt dan weer de kortste weg. De afgesneden bocht heet een hoefijzermeer.

Het dal van de Boven-Rijnse Laagvlakte is gevuld met afzettingen van grind en zand, maar vooral van klei. Als de rivier buiten zijn oevers treedt, stroomt het water zo langzaam dat deze sedimenten bezinken.

De Midden-Rijn

Tussen Bingen en Bonn gebeurt er iets bijzonders: de middenloop van de Rijn moet zich een weg banen door onder andere de gebergten de Hunsrück, de Eifel en de Taunus. In het landschap kun je goed zien dat de rivier steeds op zoek is naar zwakke plekken in het gesteente. De Rijn buigt regelmatig af en het rivierdal wordt smaller en dieper. Het landschap is er zo bijzonder dat het een plaats heeft gekregen op de werelderfgoedlijst van Unesco.

Waar blijft alle grind, zand en klei?

De benedenloop van de Rijn

Na Bonn verdwijnen de hoogteverschillen in het landschap. De Rijn stroomt traag door een breed en vlak rivierdal. Kenmerkend zijn opnieuw de meanders. In Nederland vertakt de Rijn zich al snel in een aantal rivieren. De eerste splitsing is bij het stadje Millingen. Tweederde van het Rijnwater buigt hier af naar het westen; dit is de rivier de Waal. Het overgebleven water stroomt via het Pannerdens Kanaal naar de Nederrijn en de IJssel. Hoe verder de rivier naar het westen stroomt, hoe vaker hij zich splitst.

Dicht bij de monding van een rivier is het verhang (het hoogteverschil per kilometer) erg klein. Hier overheerst de sedimentatie. In de riviermonding blijft meer zand en klei achter dan de stroming van de zee kan afvoeren. De afzettingen zorgden ervoor dat de rivierbedding verstopt raakte en dat het water steeds nieuwe uitgangen naar zee moest zoeken. De Rijn heeft zich daardoor gesplitst in een aantal rivierarmen. Zo’n vertakte riviermonding waarbij de rivier door verstopping van de rivierloop telkens een nieuwe weg naar zee zoekt, noem je een delta. De naam is afgeleid van de Griekse hoofdletter Δ, omdat de vorm daarop lijkt.