Begrippenlijst

aardkorst: Dunne laag gesteente om de aarde, met een dikte van gemiddeld 8 km onder oceanen en 35 km onder continenten.

aardplaat: Stuk van de aardkorst. Heet ook schol.

benedenloop: Het laatste stuk van een rivier, dicht bij de zee.

bovenloop: Het eerste stuk van een rivier, dicht bij de bron.

breuk: Barst of scheur in de aardkorst.

delta: Een gebied vlak voor de monding, waar de rivier zich vertakt in vele rivierlopen.

endogene krachten: Kracht die de aardkorst van binnenuit verandert.

erosie: Het uitschuren en afschuren van hard gesteente door met verweringsmateriaal geladen water, ijs of wind.

exogene krachten: Kracht die de aardkorst van buitenaf verandert.

hoefijzermeer: Meer dat is gevormd door de afsnijding van een meander van een rivier.

hooggebergte: Gebied met bergen die hoger zijn dan 1.500 m.

jong gebergte: Gebergte dat ‘pas’ enkele tientallen miljoenen jaar oud is.

meander: Natuurlijke bocht in een rivier.

middenloop: Deel van de rivier tussen de boven- en de benedenloop in.

oud gebergte: Gebergte dat enkele honderden miljoenen jaren oud is.

plooiingsgebergte: Gebergte dat is ontstaan door plooiing van stukken van de aardkorst.

reliëf: Hoogteverschillen in het landschap.

rivier: Natuurlijke waterloop die water afvoert uit een gebied.

sedimentatie: Afzetting van materiaal dat is meegenomen door water, wind of ijs.

sedimentgesteente: Gesteente dat is ontstaan uit materiaal dat is aangevoerd door ijs, water of wind.

stroomgebied: Het gebied dat afwatert op de hoofdrivier van een stroomstelsel.

verhang: Het hoogteverschil per kilometer.

verwering: Het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei.

verweringsmateriaal: Puin dat ontstaat bij verwering.