Lagere urinewegen

Vesica (blaas)                                                                                                         
De vesica (blaas) is een holle, bolvormige spier waarin de urine zich tijdelijk verzamelt. De binnenkant bestaat uit een waterdichte laag slijmvlies. Er past 400 à 1500 milliliter vocht in. Bij 800 milliliter ervaren de meeste mensen al een aandrang tot toiletteren. De vesica (blaas) ligt in het kleine bekken; bij de vrouw voor en onder de baarmoeder. De blaasuitgang wordt door een krachtige sluitspier afgesloten. Bij toename van de hoeveelheid urine worden de gevoelszenuwen in de blaaswand geprikkeld. Via het ruggenmerg bereikt deze prikkel de hersenen. Op de terugweg leidt de impuls tot verslapping van de sluitspier, de (mictie) urine loopt weg en de blaas ontspant zich. Het urineren is gedeeltelijk een reflex en gedeeltelijk een aangeleerd proces.
 
Urethra (urinebuis)                                                                                                                                         In de bodem van de vesica (blaas) zit een opening die naar de urethra (urinebuis) leidt. De urethra is een buisvormig orgaan, dat bij de man de mictie (urine) van de blaashals tot de uitmonding van de penis voert en 20 tot 25 cm lang is. Via de urethra vindt ook de zaadlozing plaats; de zaadleider mondt ongeveer in het midden van de urethra (urinebuis) uit. De vrouwelijke urethra is slechts 2,5 tot 4 cm lang en mondt dicht boven de schede-ingang uit. Rondom de urethra zit een sluitspier die de buis dichtknijpt, zodat je geen urine verliest. Als je urineert, ontspant deze spier zich en stroomt de mictie (urine) via de urethra (urinebuis) naar buiten. De bekkenbodemspieren zorgen ervoor dat de vesica op zijn plek blijft.