Uitleg
Voorzetsel
Een voorzetsel (vz) geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
- plaats: aan het water; te Schiedam; bij de bushalte; op de zolder;
- tijd: na de vakantie; tijdens de wandeling; gedurende de lente;
- reden/oorzaak: vanwege de file; door het succes.
Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er …de kast of …het feest
achter te zetten.
- op de kast, voor de kast, naast de kast ...
- tijdens het feest , zonder het feest ...
Let op: delen van scheidbare werkwoorden (aankijken, namaken, uitzwaaien) noem je geen voorzetsel. Deze woordjes horen bij het werkwoord.
- De intercity / komt / over drie minuten / aan. (aan is geen voorzetsel: het hoort bij het werkwoord aankomen)
- De turner / hing / kaarsrecht / aan de ringen. ( aan is hier wel een voorzetsel)
Zo herken je een voorzetsel
- Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord: in de trommel, tussen die papieren, naast mij, over welke brug?
- Als een voorzetsel áchter een zelfstandig naamwoord staat, geeft het vaak een richting aan: het bos in, de helling op, die kant uit.
Soms ontbreekt het lidwoord: op bed, aan tafel, in Noorwegen, wegens drukte.