6.3 Diagnose

De diagnose wordt vaak gesteld door middel van een lichamelijk onderzoek en een anamnese, inclusief een neurologisch onderzoek.
Het is een klinische diagnose, ook wel een 'waarschijnlijkheidsdiagnose'.

Het is van belang van minstens twee van de vier kernsymptomen aanwezig zijn.
De kernsymptomen zijn: tremor, bradykinesie, rigiditeit en houdingsinstabiliteit. Hiervan moeten sowieso tremor en bradykinesie aanwezig zijn.

Bij de ziekte van Parkinson spelen een beeldvormend en een bloedonderzoek geen rol, op een CT- of MRI-scan zijn geen afwijkingen te zien.

Een aantal ondersteunende kenmerken maakt de diagnose Parkinson meer waarschijnlijk.

 

Wanneer de patient is overleden kan pas met zekerheid vastgesteld worden of het de ziekte van Parkinson was. Ongeveer 5 tot 25 procent is geen Ziekte van Parkinson maar een bepaald type van atypische parkinsonisme.

Atypische parkinsonisme is een verzamelnaam van een grote groep verschillende aandoeningen. Hierbij zijn veel symptomen die klassiek gekenmerkt zijn aan de ziekte van Parkinson ook aanwezig. Tevens zijn er ook diverse andere verschijnselen aanwezig.
Voorbeelden van Atypsische parkinsonisme zijn bijvoorbeeld: