1. De leerling is in staat een ontwerp te maken voor de inrichting van een groene ruimte met planten en dieren.
De leerling is in staat om een ontwerptekening te lezen en te gebruiken.
De omvang van het ontwerp uit een tekening aflezen. Het gaat hier om de omrekenen van schaal naar werkelijke afmetingen en het weergeven van afmetingen in de juiste eenheden.
Aan de hand van een ontwerptekening een lijst van materialen en hulpmiddelen maken en de benodigde materialen en hulpmiddelen klaarleggen en -zetten.
De leerling is in staat aan de hand van eisen voor een bepaalde diersoort een huisvesting en kooiverrijking te ontwerpen.
Aan de hand van instructies voor gezelschapsdieren een huisvestingsontwerp en een ontwerp voor een kooiverrijking maken.
In het ontwerp rekening houden met het welzijn van dieren, duurzaamheid, veiligheid en milieu.
2. De leerling is in staat een ontwerp voor een groene ruimte met planten en dieren te realiseren.
De leerling is in staat om met behulp van instrumenten en apparaten schattingen en metingen uit te voeren om een ontwerp te realiseren.
Aan de hand van instructies een ontwerp uitzetten met de juiste meetinstrumenten. Het gaat hier om de huisvesting van dieren.
De leerling is in staat om op basis van instructies een huisvesting en kooiverrijking voor dieren te realiseren.
De juiste gereedschappen en verbindingstechnieken kiezen om een eenvoudige huisvesting te realiseren (zoals lijmen, kitten, schroeven en spijkeren).
De geplande werkzaamheden uitvoeren met behulp van de aangegeven materialen. Het gaat om onder andere de behuizing van kip, konijn, egel, insecten.
De huisvesting inrichten.
3.De leerling is in staat een groene ruimte te onderhouden en te beheren.
De leerling is in staat om dieren te huisvesten, te voeren en te verzorgen en daarbij rekening te houden met het welzijn van dieren.
(kinderboerderij)dieren volgens gangbare normen huisvesten.
De leefomgeving van de dieren verzorgen. Het gaat hier om: water- en voervoorziening, ziektepreventie, mestafvoer en –opslag, reinigen en ontsmetten.
Aangeven welke (kinderboerderij)dieren planten-, vlees-, en alleseters zijn.
Aan de hand van een voerschema water en voer verstrekken. Het gaat hier om: eenvoudige voerberekeningen uitvoeren, de meest voorkomende voersoorten herkennen en benoemen, voer afwegen, controleren en registreren of de voergift is opgenomen.
Aan de hand van instructies op een veilige en verantwoorde wijze met dieren omgaan. Het gaat hier om: vangen, hanteren, verplaatsen, fixeren, hygiëne, dierenwelzijn, identificatie & registratie (I&R).
Het geslacht van dieren bepalen.
Dagelijkse en periodieke verzorging van dieren onderscheiden en uitvoeren. Het gaat hier om: nagel-, huid-, haar- en vachtverzorging.
De conditie van een dier bepalen.
De leerling is in staat om door middel van onderzoek aan te tonen of water veilig is voor gebruik door planten en dieren.
Watermonsters nemen van regenwater, oppervlaktewater en grondwater.
Aan de hand van een vraagstelling de reinheid van water beoordelen op basis van geur en kleur.
4. De leerling is in staat andere te informeren over het belang van planten en dieren en over de herkomst van natuurlijke producten.
De leerling is in staat informatie te geven over de functie en het belang van planten en dieren.
Met behulp van instructies informatie over de natuur geven.
De leerling in staat om informatie te geven over de herkomst van natuurlijke producten.
Informatie verstrekken over de herkomst en de productie van: vlees, eieren en zuivel.