1.2 Leerdoelen PM3 - KB

1. De leerling is in staat een ontwerp te maken voor de inrichting van een groene ruimte met planten en dieren.

  1. De omvang van het ontwerp uit een tekening aflezen. Het gaat hier om de omrekenen van schaal naar werkelijke afmetingen en het weergeven van afmetingen in de juiste eenheden.
  2. Aan de hand van een ontwerptekening een lijst van materialen en hulpmiddelen maken en de benodigde materialen en hulpmiddelen klaarleggen en -zetten.
  1. Op basis van gegeven informatie een gemotiveerde keuze maken voor innovatieve ontwikkelingen en deze toepassen in een ontwerp (zoals het gebruik van milieuvriendelijke materialen).
  1. Voor gezelschapsdieren een huisvestingsontwerp en een kooiverrijking maken.
  2. In het ontwerp rekening houden met het welzijn van dieren, duurzaamheid, veiligheid en milieu.
  3. Het ontwerp verantwoorden met aandacht voor het welzijn van dieren, veiligheid, duurzaamheid en milieu.

 

2. De leerling is in staat een ontwerp voor een groene ruimte met planten en dieren te realiseren.

  1. een ontwerp uitzetten met de juiste meetinstrumenten. Het gaat hier om de huisvesting van dieren.
  1. De juiste gereedschappen en verbindingstechnieken kiezen om een eenvoudige huisvesting en kooiverrijking te realiseren.
  2. De geplande werkzaamheden uitvoeren met behulp van de aangegeven materialen. Het gaat onder andere om de behuizing van kip, konijn, egel, insecten.
  3. De werkzaamheden en het resultaat beoordelen aan de hand van gestelde eisen.
  4. De huisvesting inrichten.

 

3. De leerling is in staat een groene ruimte te onderhouden en te beheren.

  1. (kinderboerderij)dieren volgens gangbare normen huisvesten.
  2. De leefomgeving van de dieren verzorgen. Het gaat hier om: water- en voervoorziening, ziektepreventie, mestafvoer en –opslag, reinigen en ontsmetten.
  3. Aangeven welke (kinderboerderij)dieren planten-, vlees-, en alleseters zijn.
  4. Aan de hand van een voerschema water en voer verstrekken. Het gaat hier om: eenvoudige voerberekeningen uitvoeren, de meest voorkomende voersoorten herkennen en benoemen, voer afwegen, controleren en registreren of de voergift is opgenomen.
  5. Op een veilige en verantwoorde wijze met dieren omgaan. Het gaat hier om: vangen, hanteren, verplaatsen, fixeren, hygiëne, dierenwelzijn, identificatie & registratie (I&R).
  6. Het geslacht van dieren bepalen.
  7. Dagelijkse en periodieke verzorging van dieren onderscheiden en uitvoeren. Het gaat hier om: nagel-, huid-, haar- en vachtverzorging.
  8. De conditie van een dier bepalen.
  1. Watermonsters nemen van regenwater, oppervlaktewater en grondwater en de herkomst coderen.
  2. Aan de hand van een vraagstelling een beargumenteerde keuze maken uit mogelijkheden om water te onderzoeken en waarden van water te meten. Het gaat hier om: meten van de pH-waarde en de EC-waarde en het beoordelen van reinheid: geur en kleur.
  3. De resultaten van een onderzoek overzichtelijk weergeven en (een) conclusie(s) trekken.

 

4. De leerling is in staat andere te informeren over het belang van planten en dieren en over de herkomst van natuurlijke producten.

  1. Het belang van plant en dier in een stedelijke omgeving benadrukken. Het gaat bijvoorbeeld om recreatie, fauna, flora, leefomgeving.
  2. Met behulp van instructies informatie over de natuur geven.
  1. Informatie verstrekken over de herkomst en de productie van: vlees, eieren en zuivel.