Waarom een stamboom?

Met een stamboom kun je (als je er eenmaal goed in bent) heel snel zien welke fenotypes in een familie voorkomen.
Door een aantal stappen te doorlopen kun je met een stamboom ook zien welke eigenschappen dominant zijn en welke recessief. Bovendien kun je uitvogelen welk genotype de personen in een stamboom hebben.

Afbeelding 1: Voorbeeld van een biologische stamboom

Stambomen worden in de praktijk vooral gebruikt om te voorspellen of iemand een erfelijke ziekte heeft en/of door kan geven aan zijn of haar nageslacht.

Sommige erfelijke ziektes erven dominant over. Iemand die de ziekte heeft (fenotype = ziek), heeft dan dus één of twee allelen voor die ziekte.

Andere erfelijke ziektes erven recessief over. Dan wordt iemand dus pas ziek als hij homozygoot recessief is (=twee recessieve allelen) voor die eigenschap.

Als een erfelijke ziekte recessief overerft, kan het voorkomen dat iemand die zelf niet ziek is (fenotype = gezond), wel een allel voor de ziekte bij zich draagt en door kan geven (genotype = heterozygoot, dus twee verschillende allelen). Zo iemand noem je een drager (afb. 1; de Engelse term is 'healthy carrier').

Als iemand die drager is een kind krijgt met een andere drager of iemand die de ziekte heeft, is de kans aanwezig dat hun kinderen de ziekte krijgen (of drager worden). Daardoor kunnen er zonodig alvast de nodige maatregelen worden getroffen. In sommige gevallen kunnen deze ouders besluiten om geen kind te krijgen (op de biologische manier).