Ambtenaren: Alle werknemers die bij de overheid werken.
Infrastructuur: Alle voorzieningen die nodig zijn voor communicatie en vervoer. Voorbeelden van voorzieningen zijn wegen, vliegvelden, internet, elektriciteitnetwerk en havens.
Gemeente: De overheid die alle zaken regelt in je woonplaats.
Overheid: De overheid bestaat uit de gemeente, provinsie en de rijksoverheid, die regels vast stellen om de samenleving goed te laten functioneren.
Rijksoverheid: De centrale overheid regelt de zaken vanuit Den Haag die voor het hele land van belang zijn.
Collectieve sector: De overheid en instellingen die voor collectieve voorzieningen zorgen.
Collectieve voorzieningen: Voorzieningen die iedereen gebruik kan maken en die de overheid betaalt.
Particuliere sector: Burgers en bedrijven behoren tot de particuliere sector, bedrijven moeten winst maken.
Sociale premies: Inhoudingen op het brutoloon waarvan de overheid de uitkeringen kan betalen.
Sociale zekerheid: Bij de mensen die geen of te weinig inkomen hebben, krijzen ze een uitkering van de overheid.
Accijns: Extra verbruiksbelasting op producten waarvan de overheid het gebruik of aankoop wilt verminderen.
Belasting: Een verplichte bijdrage van burgers en bedrijven aan de overheid.
Btw: Wanneer je iets koopt betaal je btw. Een winkelier geeft de btw vervolgens door aan de belastingdienst.
Inkomstenbelasting: Belasting die je betaalt over je inkomen. Dit gaat af van je brutoloon.
Niet-belastingontvangsten: Inkomen die de overheid ontvangt van aardgas, inkomsten van boetes en winst van overheidsbedrijven.
Subsidie: Geld dat de overheid geeft aan mensen of bedrijven om hen te stimuleren om iets te doen.
Begrotingsoverschot: De overheid verwacht dat er meer inkomsten zijn dan inkomsten
Begrotingstekort: De overheid verwacht dat er meer uitgaven zijn dan inkomsten.
Miljoenennota: De regering legt hierin uit welke keuzes zij gemaakt heeft.
Rijksbegroting: Een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van het rijk voor het komend jaar.