Argumenteren

In allerlei situaties willen mensen vertellen wat ze vinden. Ze geven hun ​mening en onderbouwen die met argumenten, om zo anderen te overtuigen. Als anderen het er niet mee eens zijn, kunnen ze ertegenin gaan met hun eigen argumenten.

De basisbegrippen van argumenteren heb je al geleerd. Hoe zat dat nou ook alweer?

Als je een standpunt over iets inneemt, dan geef je een mening over die zaak.

Voorbeelden van standpunten:

Je kunt een standpunt aan de volgende signaalwoorden herkennen: ik vind, volgens mij, ik ben van mening, ik denk dat etc.

Er zijn drie soorten standpunten:

  1. Een positief standpunt: Ik vind dat scholen meer creatieve vakken moeten aanbieden.
  2. Een negatief standpunt: Ik vind dat scholen minder/geen creatieve vakken moeten aanbieden.
  3. Een standpunt van twijfel: Ik ben er nog niet uit of scholen meer of minder creatieve vakken moeten aanbieden.

Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen. Met een weerlegging ontkracht je een (tegen)argument.

Een argument kan vóór of achter het standpunt staan. Voorbeelden:

Je kunt argumenten herkennen aan de volgende signaalwoorden: want, omdat, namelijk, dus, aangezien, immers etc.