Heel veel stoffen zijn brandbaar. Hout is bijvoorbeeld een hele goede brandstof. Toch vliegt niet alles zomaar in brand. Zo kun je op een houtenstoel zitten zonder dat hij onder je kont wegbrandt. We hebben dus nog een paar andere ingrediënten nodig voor een brand.
In de vorige paragraaf heb je geleerd dat bij verbranding altijd zuurstof nodig is. Toch zweeft er voldoende zuurstof in de lucht om de houtenstoel te laten verbranden. Maar ook nu brandt hij niet. Hoe komt dat?
Het derde en laatste ingrediënt voor een verbranding is warmte. Je kunt verbranding vergelijken met een soort dominobaan. De stenen vallen alleen om als ze een zetje hebben gekregen. Met verbranding werkt dat ook zo. Een stof wil alleen verbranden (dominosteentjes die omvallen) als de temperatuur (het zetje) hoog genoeg is. De temperatuur waarbij een stof gaat branden noemen we de ontbrandingstemperatuur. Alle ingrediënten geven we weer in de branddriehoek.


