In deze opdracht maak je kennis met vier vormen van beeldspraak: vergelijking, metafoor, metonymie en personificatie. Je bekijkt eerst een video waarin ze worden uitgelegd. Daarna ga je oefenen met het herkennen van de verschillende vormen van beeldspraak.
Hieronder staan vijf uitspraken. Vertel of het gaat om een vergelijking, metafoor, metonymie of personificatie. Leg ook uit waarom.
Bijvoorbeeld:
Uitspraak: "Heb jij Lubach gezien deze week?"
Antwoord: Dit is een metonymia, omdat je het televisieprogramma bedoelt, maar je noemt alleen de presentator.
➜ Nu bent jij aan de beurt. Verklaar onderstaande uitspraken:
Wat een schat van een leerling is zij!
Het donker viel ploseling en vol verwachting.
Wanneer gaat dat fossiel nou eens met pensioen?
Mijn opa van negentig loopt nog als een kievit!
Ik lust nog wel een kopje.