Leerdoel:
- Je leert de verschillende tekstverbanden herkennen en toepassen.
We hebben vandaag nog veel te doen. Eerst gaan we naar de supermarkt. Daarna gaan we lunchen in de stad. Tot slot gaan we nog nieuwe kleren kopen.
We willen vanmiddag naar de stad. Om daar te komen gaan we met de trein.
Door middel van de auto zijn we snel in de stad.
Als je naar de stad wilt gaan, is het probleem dat je dat alleen met de auto kunt doen. Er rijden geen bussen en fietsen is te ver.
Een oplossing zou zijn als er kleine busjes zouden gaan rijden.
Doordat er te weinig mensen gebruik maken van de bus, rijden er sinds dit jaar geen bussen meer naar de stad.
De trein is net zo snel als de auto als je naar de stad toe gaat. De bus daarentegen doet er langer over.
Op welke manieren kun je naar de stad toe gaan? Er zijn verschillende manieren waarop je dat kunt doen. Je kunt met de bus, de trein en de auto.
Conclusie: er zijn drie manieren waarop je naar de stad kunt gaan.
Hoewel de auto en de trein het snelst zijn, reis je het gezelligst met de bus.
Als we met de bus gaan dan wil ik wel dat we broodjes meenemen.