APOSTELEN EN DISCIPELEN
Definities
Het woord “discipel” betekent “leerling” of “volgeling”.
Het woord “apostel” betekent “iemand die is uitgezonden”.
Tijdens het leven van Jezus werden de twaalf “discipelen” genoemd. De 12 discipelen volgden Jezus, leerden van Hem en werden door Hem opgeleid. Na de wederopstanding en de hemelvaart van Jezus zond Hij de discipelen de wereld in (Mattheüs 28:18-20; Handelingen 1:8) om Zijn getuigen te zijn. Zij werden toen de twaalf apostelen genoemd. Maar zelfs toen Jezus zich nog op de aarde bevond werden de begrippen discipelen en apostelen enigszins door elkaar heen gebruikt, omdat Jezus hen opleidde en uitzond.
De oorspronkelijke apostelen waren dus elf van de twaalf discipelen van Jezus. Twaalf was een symbolisch getal. Het volk van Israel bestond ooit uit twaalf stammen. Door het kiezen van precies 12 discipelen geeft Jezus te kennen dat een nieuwe fase aangebroken is: het volk is symbolisch weer volledig en god gaat met hen een nieuw verbond aan, waarin Jezus een centrale rol speelt.
De elf apostelen/discipelen hadden tijdens de laatste jaren van Jezus' leven op aarde tot de binnenste kring van zijn aanhangers behoord. Na Jezus' dood begonnen zij met het verspreiden van het evangelie in Judea, Syrië, Klein-Azië en Zuid-Europa (inclusief Rome).