De controlevragen (huiswerk)

Paragraaf 4.1: Leven op het platteland

1. Welke twee periodes onderscheiden we binnen de middeleeuwen?

2. Hoe zorgde de afname van handel voor een agrarische samenleving?

3. Wat is een domein en waarom gingen kleine boeren daarop werken?

4. Wat hield de horigheid in en wat waren de taken van de horigen aan de domeinheer?

 

Paragraaf 4.2: Keizers, koningen en heren

1. Waarom was de samenwerking tussen Frankische koningen en de kerk zo voordelig voor beide partijen?

2. Wat leende de leenheer uit aan zijn leenmannen en wat kreeg de leenheer hiervoor terug?

3. Hoe werd de leenheer te afhankelijk van zijn leenmannen?

4. Wat waren de drie problemen waardoor het Frankische Rijk uit elkaar begon te vallen?

 

Paragraaf 4.3: Verspreiding van het christendom

1. Geef drie geloofskenmerken van de heidenen.

2. Hoe werd het christendom verspreid onder de Frankische koningen?

3. Hoe werd het christendom verspreid vanuit de kerk zelf?

4. Hoe wisten de missionarissen de christenen en heidenen religieus dichterbij elkaar te brengen?

5. Hoe zorgde de kerk van jouw geboorte tot jouw dood voor jou?

6. Waarom was de priester zo belangrijk binnen de christelijke gemeenschap?

7. Waarom waren christenen zo ijverig om volgens de kerk goed te leven?

8. Uit welke drie standen bestond de middeleeuwse standenmaatschappij?

Paragraaf 4.4: de islam

1. Hoe werd Mohammed de profeet van de islam?

2. Geef drie voorbeelden hoe de mensen in Mekka eerst verkeerd leefden volgens Allah.

3. Wat houden de vijf zuilen van de islam in?

4. Noem drie overeenkomsten tussen de islam en het christendom.

5. Wat mogen moslims niet eten/doen volgens hun geloof?