Bijvoeglijke naamwoorden geven een eigenschap of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Ze staan vaak direct voor het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen, tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord in. Maar dat hoeft niet per se altijd zo te zijn!
Voorbeelden:
Een bijvoeglijk naamwoord heeft meestal een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met -e). Kijk maar:
Als het zelfstandig naamwoord een het-woord is en je gebruikt het onbepaalde lidwoord 'een', dan kies je de korte vorm van het bijvoeglijk naamwoord. Voorbeelden:
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord en eindigt meestal op -en. Kijk maar: