BOEM!
Je hebt nodig:
- 3 tot 5 afbeeldingen van Kleurenmonsters.
Speel in de kring het spelletje “BOEM”. Leg 3-5 verschillende kleurenmonsters of afbeeldingen ervan in de kring en stuur 1 kind even naar de gang.
In de kring wordt afgesproken bij wel voorwerp er “BOEM” mag worden geroepen.
De kleuter in de gang komt terug en wijst de voorwerpen aan en gaat zo op zoek naar het voorwerp dat “BOEM” zal opleveren.
Reeksen herhalen:
Je hebt nodig:
- Woordkaarten
Oefen het auditief geheugen van de kinderen door bijvoorbeeld twee, drie, vier of vijf woordkaarten van dit thema hardop te benoemen, laat de kinderen deze reeks woorden vervolgens herhalen en daarbij de genoemde kaarten in de juiste volgorde neerleggen.
Welk woord is er niet genoemd?
Je hebt nodig:
- Woordkaarten
Leg een reeks van een aantal woordkaarten van dit thema neer en noem er eentje niet op. Welk woord heb je niet gehoord? Wijs het aan!
Spel: Welk woord heb jij?
Je hebt nodig:
- Woordkaarten
De kinderen bestuderen hun kaart en leggen deze daarna omgekeerd onder hun stoel. Noem nu steeds een kaart op.
Het kind met de genoemde kaart gaat bij het horen van zijn kaart staan.
Het wordt lastiger als je de kinderen een aantal keer van kaart of van plaats laat wisselen.
Boos roepen:
Je hebt nodig:
-
Zeg een woord alsof je boos bent en laat de kinderen dit woord herhalen.
Breid dit uit naar zinnen. Bijvoorbeeld: Weg!, Boos! Kwaad! Woest! Woedend! Wegwezen! Stop, hou op! Jij doet naar, bekijk het maar! Laat me met rust! Ik ben boos op jou!
Ga weg, ik wil jou niet meer zien! Ik wil niet meer met jou spelen!
Zinnen nazeggen:
Je hebt nodig:
- Twee Kleurenmonsterpoppen.
Het ene Kleurenmonster is nog in zijn huisje, de andere buiten. Het Kleurenmonster roept zinnen door de brievenbus van het huisje en het andere Kleurenmonster zegt ze na.
→ Zinnen van 4- 7 woorden (groep 1):
Ik voel me geel
Ik ben heel blij
Ik ben woedend
Kom je ook buiten spelen?
→ Zinnen van 7 – 10 woorden (groep 2):
Ik ben klein beetje in de war
Ik ben gevallen en nu voel ik me blauw
Ik moet huilen want ik ben verdrietig
In mijn hangmat word ik heel kalm
Het ontbrekende woord:
Je hebt nodig:
- Woordkaarten
Zeg twee maal dezelfde reeks woorden op, maar laat de tweede keer een woord weg.
Horen de kinderen welk woord je hebt weggelaten? Bijvoorbeeld:
rood - geel - blauw - zwart / rood - geel - ... - zwart
Hetzelfde woord:
Je hebt nodig:
-
Zeg steeds een rijtje van vier-zes woorden achter elkaar.
Welk woord heb je twee keer gehoord?
Bijv.
Kleur - rood - geel - kleur
Boos - bang - boos - blij
Blauw - rood - zwart - geel - rood
Pipa-Papegaai:
Je hebt nodig:
- Een handpop van een papegaai.
Pipa papegaai zegt rijtjes woorden (3-5) of zinnen (4-7 woorden) op die de kinderen moeten nazeggen. Gebruik de woorden van de woordenlijst en/of woordkaarten bij het thema.
Spel: Wie heeft het woord?
Je hebt nodig:
- Woordkaarten
Ieder kind heeft een woordkaart, behorende bij dit thema, in de hand. De leerkracht verzint een verhaal met de woorden op deze woordkaartjes. Zodra hij/zij een woord noemt wat bij iemand op het kaartje staat, moet diegene het kaartje in de lucht steken.
Reactiewoorden:
Je hebt nodig:
-
Zeg steeds een rijtje woorden op. Steeds als de kinderen het woord rood horen klappen zij in hun handen. Bijvoorbeeld:
Rood - blauw - geel - rood - rood - zwart - roze - blij - bang - rood - groen - rood.
Reactieletter:
Je hebt nodig:
-
Neem de letter van de week, bijv. de K van Kleurenmonster
Noem steeds een reeks letters. Steeds als de kinderen de letter K horen klappen ze. Bijvoorbeeld:
K - D - B - K - O - A - K - S - K - K - R - U - K.
Hetzelfde woord in twee zinnen:
Je hebt nodig:
-
Zeg steeds twee zinnen met hetzelfde woord erin.
Horen zij hetzelfde woord in twee zinnen? Bijvoorbeeld:
Het Kleurenmonster is verdrietig - Als ik me verdrietig voel, dan huil ik
Het Kleurenmonster slaapt - Het Kleurenmonster gaat nar school
Kleurenmonster zegt...:
Je hebt nodig:
-
Een variant op het commando-spel! Zeg: Kleurenmonster zegt… springen!
Alle kinderen springen. Maar pas op: als je geen ‘Kleurenmonster zegt’ dan moeten ze juist niet doen wat je zegt! Zeg bijvoorbeeld: Kuikentje zegt… zwaaien!
Alle kinderen die dan toch zwaaien zijn ‘af’. Zij moeten even zitten (een beurt overslaan) en mogen later weer meedoen. Lekker veel bewegen!
Springen, zwaaien, wiebelen, draaien, dansen, boksen, strooien, etc.
Zelf rijmwoorden bedenken:
Je hebt nodig:
- Woordkaarten
Laat de kinderen rijmwoorden verzinnen bij de woordkaarten van dit thema.
Kies bij voorkeur voor eenlettergrepige woorden.
Bijv.
Boos: roos, loos, koos, soos, doos
Bang: lang, gang, wang, pang, zang
Blij: ei, mij, bij, zij, wij
Groen: zoen, doen, oen, meloen, doen
Rood: Groot, noot, loot, dood
Blauw: Gauw, zou, kou, nou
Zwart: Hard, dart, kart, start
Geel: Veel, meel, keel, deel
Zinnen afmaken:
Je hebt nodig:
-
De kinderen maken rijmzinnen af. De zin wordt langzaam voorgelezen.
Het laatste woord moeten de kinderen aanvullen. Bijvoorbeeld:
Het Kleurenmonster hoort iets op de gang en is nu een beetje ...
Het Kleurenmonster is heel blij met een vriendje zoals ...
Het Kleurenmonster viert feest, hij is nog nooit zo blij ...
Het is tijd, nu opgelet, Het Kleurenmonster moet nu echt uit …
Het Kleurenmonster blijft maar gapen laat me toch nog even …
Het Kleurenmonster wast zijn gezicht en handen daarna poets hij zijn…
Laat de kinderen ook eens zelf rijmzinnen maken.
Rijmkroon:
Je hebt nodig:
- Een Kleurenmonsterkroon.
Geef een Kleurenmonsterkroon de kring rond. Vraag de kinderen op woorden te rijmen.
Wie een rijmwoord weet, krijgt de muts op en noemt zijn rijmwoord.
Rijmen met het Kleurenmonster
Je hebt nodig:
- Een afbeelding van een hangmat, een potje geel, groen, zwart, rood, blauw, paars, wit, bruin,
- Fiches of vouwrondjes
- Een Kleurenmonsterknuffel.
Leg een route van het kleurenmonster naar de hangmat met steeds 5 fiches of vouwrondjes tussen de afbeeldingen. Vertel de kinderen dat dit de route is die het Kleurenmonster aflegt om naar de hangmat te komen. Steeds wanneer hij een rijmwoord bij de afbeelding die hij tegenkomt kan verzinnen mag hij een fiche of vouwrondje verder.
Bijv. Rood: poot-noot-stoot-groot-dood. Vervolgens komt Het Kleurenmonster bij het volgende plaatje waarop hij moet rijmen. Lukt het hem om naar de overkant te komen? Schrijf de rijmwoorden evt. op de vouwcirkels en de afbeeldingen. Kinderen zien dan dat bij rijmen de achterkant van een woordje steeds hetzelfde blijft, maar dat het begin verandert. Het Kleurenmonster loopt de route ook weer terug, maar nu moeten de kinderen raden waar hij staat. Bv. Het Kleurenmonster liep heel gauw naar het potje ...
Ren je rot rijmspel:
Je hebt nodig:
- Afbeeldingen van rijmwoorden
Leg de afbeeldingen verspreid door je lokaal, de speelzaal of op het speelplein.
Noem een woord en laat de kinderen als een Kleurenmonster naar het juiste rijmwoord rennen. Mocht je het spel met een groep kinderen spelen, laat hen elkaar dan opdrachten geven: ‘Wat rijmt er op geel?’ De andere kinderen rennen naar de afbeelding van het rijmwoord. Het kind dat de opdracht heeft gegeven, controleert of het rijmwoord goed is. Daarna wordt er van beurt gewisseld.
Een versje bekijken:
Je hebt nodig:
- Een Kleurenmonsterversje op een groot vel papier
- Een stift
De kinderen vinden een versje. Dit versje wordt gezamenlijk nog eens gelezen.
Vervolgens vraagt de leerkracht of de kinderen woordjes horen die rijmen.
De rijmwoorden worden onderstreept. Wat zien de kinderen bij deze woorden ? Rijmwoorden hebben dezelfde letters op het eind. Vraag de kinderen nog meer rijmwoorden bij deze woorden te bedenken. Deze woorden worden onder elkaar genoteerd. Telkens wordt gekeken of er dezelfde letters zijn en waar die staan.
Twister:
Je hebt nodig:
- Een twister spel
- Woordkaarten, passende bij het thema.
Twister bestaat uit een speelkleed en een draaischijf. De draaischijf heeft een verdeling met kleuren en lichaamsdelen: rechterhand, linkerhand, rechtervoet, linkervoet. Je draait de schijf en ziet nu op welke kleur je welk lichaamsdeel moet plaatsen. Je mag nu niet meer loslaten, maar moet later wel weer een ander lichaamsdeel verplaatsen. Je kunt dit spel op verschillende manieren spelen: opdrachten voor de hele groep of voor een enkel kind.
Dit spel is een variatie op het Twister spel. Bevestig woordkaartjes op de gekleurde stippen.
Geef nu deze opdracht: zet je (draai de draaischijf) op een woord dat rijmt op….
Het langste woord/de langste zin:
Nodig: -
Noem steeds twee woorden of zinnen op. Horen de kinderen welk woord/zin het langste is?
Gebruik de woorden van de woordenlijst en/of woordkaarten bij het thema.
Leg de woordkaarten ervan bij een kleine kleurenmonster (korte woorden) en een groot kleurenmonster (lange woorden)
Zinnen maken:
Nodig: -
Geef de kinderen een woord en laat ze er een zin mee bedenken.
Gebruik de woorden van de woordenlijst en/of woordkaarten bij het thema.
Lange en korte woorden/zinnen:
Je hebt nodig:
- Woordkaarten
Hak de woorden op de woordkaarten en sorteer ze op lange-korte woorden, bijv. bij een afbeelding van een lang en kort Kleurenmonster.
Bied ook eens twee zinnen aan. Horen de kinderen welke het langste is? Bijvoorbeeld:
Het Kleurenmonster huilt - Het Kleurenmonster huilt tranen met tuiten.
Zinnen verdelen in woorden:
Je hebt nodig:
- Groot vel papier
- Stift
- Blokjes en /of hoepels
Zeg zinnen en laat de kinderen evenveel blokjes neerleggen of stappen zetten (leg bijv. hoepels neer en laat ze van hoepel naar hoepel gaan).
Schrijf de zin daarna op en laat de kinderen de zin verdelen in woorden. Bijvoorbeeld:
Het Kleurenmonster huilt
Het Kleurenmonster is in de war
Mijn hartje voelt rood enz...
Maak de zin af:
Je hebt nodig:
-
Zeg een zin met één woord in stukjes. De kinderen raden wat er gezegd wordt. Bijvoorbeeld:
Het monster stopt rood in zijn p-o-t
Het Kleurenmonster stampt, hij is b-oo-s
Het Kleurenmonster ligt in zijn hangmat te genieten van de z-o-n.
Een vervolg activiteit hierop kan zijn; alleen het losse woord herkennen.
Klanken springen:
Je hebt nodig:
- Drie hoepels
Zeg steeds een woord dat bestaat uit drie klanken en laat een kind in de hoepels springen, terwijl hij de klanken benoemt. Wissel af en toe ook van rol, laat het kind woorden met drie klanken bedenken en spring dan zelf.
Woorden die je zou kunnen gebruiken: r-oo-d, g-ee-l, b-l-ij en b-oo-s.
Gaat het goed, gebruik dan meer hoepels en langere woorden.
Hak, ren en plak:
Je hebt nodig:
- Woordkaarten, passende bij dit thema (bestaande uit 1 lettergreep)
Verdeel de kinderen in duo’s. Kind 1 start bij het startpunt, ander kind staat bij tussenpunt.
Op de route naar het tussenpunt kun je ook nog wat beweegmoeilijkheden toevoegen om het extra spannend te maken (een bank, hoepel, blokjes enz...).
Kind 1 pakt bij het startpunt een kaartje met een woordkaart, bekijkt hem en rent naar kind 2 bij het tussenpunt. Kind 1 laat de kaart niet zien maar mag zelf wel nog een keer kijken.
Hij hakt vervolgens het woord in klanken. Kind twee plakt de woorden vervolgens tot een woord en zegt het woord. Is het goed? Kind 1 laat dan de afbeelding zien.
Kind twee rent met de afbeelding naar het startpunt en hakt het woord voor de leerkracht. Na goedkeuring rent leerling twee naar het beginpunt en start het proces weer opnieuw.
Wie van de drie?
Je hebt nodig:
- De woordkaarten van dit thema
- Een Kleurenmonster knuffel
Het Kleurenmonster heeft honger. Wat gaat hij opeten? Leg drie woordkaarten in de kring en hak een van de woorden in stukjes. Vraag de kinderen welke woordkaart daar bij hoort. Laat een kind het Kleurenmonster die kaart weghalen en leg een nieuwe woordkaard op de plek. Zeg nu het volgende woord in stukjes en geef het Kleurenmonster weer aan iemand anders. Ga door totdat hij genoeg gegeten heeft.
Potjes met emoties:
Je hebt nodig:
- Kleurenmonsters of gekleurde potjes
- Teldopjes
Zet de verschillende kleuren Kleurenmonsters in de kring.
Neem een teldopje en vertel de kinderen aan welk Kleurenmonster je deze gaat geven.
Zeg dit woord in losse klanken of klankgroepen, bijv. r-oo-d.
De kinderen geven het teldopje vervolgens aan het juiste Kleurenmonster.
Woorden hakken en plakken:
Je hebt nodig:
- Woordkaarten
- Dopjes of getalkaarten
Klap de woorden op de woordkaarten, in lettergrepen en laat de kinderen raden welk woord het is. Gebruik hier alleen de klankzuivere woorden voor. Laat de kaarten daarna bij het juiste aantal leggen. Dit kunnen bijvoorbeeld dopjes of getalkaarten zijn (of houd het simpeler en laat ze sorteren op lange of korte woorden).
Draai het ook eens om en laat de kinderen de lettergrepen weer verbinden tot woorden of vraag om een kaart waarbij je bijv. twee keer moet klappen.
Wat/wie is het?
Je hebt nodig:
- Leg een aantal kleuren in de kring.
Zeg één van de woorden in losse klanken, de kinderen raden om welke kleur het gaat.
Harry Hak en Pietje Plak:
Je hebt nodig:
- De handpoppen Harry Hak en Pietje Plak.
- Woordkaarten, behorende bij dit thema
Harry hak heeft woorden in stukjes of letters gehakt.
De kinderen helpen Pietje Plak om ze weer aan elkaar te plakken.
Gebruik de woorden van de woordkaarten bij het thema.
Draai de rollen ook eens om en laat de kinderen Harry Hak helpen om de woorden in letters of lettergrepen of de zinnen in woorden te hakken, klappen, stappen of springen.