De wereldwijde economische crisis van 1929 had ook tot gevolg dat Brazilië moeilijker industriële producten kon invoeren. In de industrielanden viel de productie sterk terug en daarmee ook de uitvoer. Ook had Brazilië door de crisis minder geld en daarmee ook minder geld om goederen te kopen.
Om de Braziliaanse economie minder kwetsbaar te maken, begon president Getúlio Vargas (1883-1954) na zijn aantreden in 1930 met een nieuw beleid.
Het nieuwe beleid:
In het kort: je gaat goederen zelf maken in plaats van ze te kopen van andere landen.
In het lang: de overheid gaat subsidie geven aan onderdelen van de industrie die ze zelf gaan maken. Hier moeten ze natuurlijk goed over nadenken: wat is er precies nodig?
Vaak zijn dit onderdelen die ze nu op grote schaal moeten importeren.
Behalve dat ze hun eigen industrie stimuleren, kunnen ze ook de importgoederen blokkeren en/ of duurder maken. Dit zorgt er ook voor dat hun nieuwe, eigen producten interessanter zijn voor de consumenten.
Voordelen van deze manier zijn:
1- je creëert en houdt banen in je eigen land: er wordt meer geproduceerd in het eigen land en hier zijn mensen voor nodig.
2- je behoudt de eigen en lokale cultuur: er komen minder/ geen buitenlandse bedrijven die hun manier/ cultuur meenemen.
3- je hebt als overheid zelf invloed op de economie: er zijn minder/ geen grote buitenlandse bedrijven die vaak door hun belangrijke positie veel macht hebben.
Nadelen van deze manier zijn:
1- het kan zijn dat het behoud van banen van korte duur is: misschien is het land wel beter af als er buitenlandse bedrijven komen waardoor de economie groeit. Als de welvaart stijgt, komen er vaak ook meer banen bij
2- het land profiteert niet mee van snelle vooruitgang die grotere, internationale bedrijven vaker wel hebben
3- binnenlandse bedrijven kunnen achterblijven: doordat er geen concurrentie is, is er ook geen drang om het beter te doen (zie de afbeelding hieronder, kapitalistisch Duitsland versus communistisch Rusland)
De evolutie van twee auto's: de BMW in een concurrende markt en de Lada in een markt zonder concurrentie.
Tijdens zijn bewind als president dat van 1956 tot 1961 duurde, voegde Juscelino Kubitschek (1902-1976) een nieuw element toe. Hij moedigde buitenlandse multinationale ondernemingen aan om investeringen te doen in Brazilië. Deze ondernemingen maakten niet alleen producten voor de binnenlandse markt, maar steeds meer ook voor de uitvoer, waardoor het exportpakket niet louter uit onbewerkte grondstoffen bestond. Wel bleef het invoerpakket helemaal bestaan uit industriële goederen.
Daarnaast voerde Brazilië steeds meer benzine in omdat er steeds meer motorvoertuigen rondreden.
Vanaf oktober 1973 steeg de prijs van aardolie op de wereldmarkt sterk. De Braziliaanse regering heeft in 1975 het besluit genomen om de teelt van suikerriet te subsidiëren. Suikerriet kan namelijk worden gebruikt voor de productie van ethanol, dat net als benzine (bereid uit aardolie), geschikt is als autobrandstof. Je auto moet hier wel voor omgebouwd zijn, maar in Brazilië zijn vrijwel alle auto's hiervoor geschikt.
De mindere jaren '80.
Het opzetten van de eigen industrie kost geld, heel veel geld.
Landen kunnen relatief makkelijk geld lenen op de wereldmarkt. Brazilië heeft dit in zulke grote getalen gedaan dat er een moment kwam dat ze een schuld hadden die zo groot was dat er vooral heel veel van het verdiende geld ging naar rente en aflossingen.
Zo bleef er weinig geld over om te investeren in de eigen industrie.