Tot halverwege de 18e eeuw heette het huidige Paterswoldsemeer Neerwold en was het een zompig veenmoeras. Deze laagte stamt uit dezelfde tijd als het gebied De Onlanden, toen Noord-Nederland nog vaak werd overspoeld door de zee. De Hondsrug voerde regenwater naar het Neerwold en de Drentse Aa zeewater uit de Lauwerszee. Met het zeewater werd zeeklei meegevoerd, waarmee de veengrond zich vermengde. Deze kleigronden stagneerden de afvoer van het water, waardoor uiteindelijk het laagveenmoeras ontstond. Het vormde een natuurlijke barrière tussen Drenthe en de stad Groningen.
Het gebied is tussen 1200 en 1300 n.Chr. bewoond geweest. Dit blijkt uit de gevonden ‘heemsteden’ of ‘veenterpen’, hoogten met een kleiachtige toplaag. Er was toen sprake van een klimaat met minder neerslag en hogere temperaturen.
Rond 1740 werd begonnen met het naar boven halen van het veen: het vervenen, baggelen of turfwinnen van het gebied. Het meer is dus uitgeveend land. De turfwinning door de veenarbeiders startte in de zuidoosthoek ('t Ol Veen’) van het meer door Friezen uit Oostermeer en Rottevalle. Een vervener van het eerste uur was Berend Sytses Nijdam. Deze naam is lange tijd een van de meest voorkomende families aan de Hoornsedijk geweest. De Friezen hadden veel ervaring met het winnen van turf. Later gingen ook welgestelde Groningers vervenen. Friese veenarbeiders werden met lagere belastingen naar Groningen gelokt. Rond 1830 nam de turfwinning af door concurrentie van de grote veenkoloniën in Oost-Groningen en Drenthe en omdat de turf van het Paterswoldse veen van mindere kwaliteit was. Er zat te veel klei en leem in, wat een slechte verbranding gaf.
Na de turfwinning kreeg het Paterswoldsemeer een recreatieve bestemming, voor het hele noorden. Bootjes huurde men bij de verveners rond het meer. Die ontdekten dat er aan de nieuwe toeristen meer viel te verdienen dan aan het verveningswerk. Later bouwde men zeilboten. Deze ondernemingen ontwikkelden zich tot de watersportbedrijven van Visser en Helder. Stimulans waren destijds goede, nieuwe toegangswegen en algemene middelen van vervoer als de paardentram, dagtoerisme met koets en vanaf 1929 ook met autobussen. Het Familiehotel en het hotel de Twee Provinciën vestigden zich nabij het meer. De laatste was een trekker bij het grote publiek met een bijzondere speeltuin, met attracties als doolhof, kettingbrug, schelpengrot, volière en vanaf de jaren dertig een bak met waterscooters en een paviljoen met vuurtorentje aan het meer. Het vuurtorentje staat er nog stees. Disneyland avant la lettre.
Ondernemers als Scholten (industrieel) en Niemeijer (tabaksfabrikant) hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van de watersport rond het Paterswoldsemeer. In 1907 zorgden ze voor de aanleg van de Meerweg, in 1908 voor opening van de Paalkoepel, en ze richtten een aantal zeilverenigingen op. Al snel waren er zoveel zondagse bezoekers dat de Paalkoepel te klein werd. Op initiatief van Scholten werd toen een echte buitensociëteit gebouwd, ‘het clubhuis’ van de twee zeilverenigingen.
In het meer werd in de zuidoosthoek, waar de afgravingen ooit begonnen waren, vanaf het grasland gezwommen. De zwemmers zagen er door veen gekleurd uit. Vanaf 1921 tot in de jaren 70 was er een echt zwembad aan de westzijde met kleedhokjes en badmeesters. De badhokjes van het ‘jaren 30 zwembad’ werden omgebouwd tot zomerhuisjes. Kijk hier voor een leuk filmpje over de recreatie
Meer informatie over de geschiedenis van het Paterswoldsemeer
Meer informatie over de veenterpen