De vink is een zeer algemene broedvogel is Nederland. Ze leven in bossen, boomrijke tuinen en parken, echt overal waar voldoende groen is.
Het mannetje heeft in broedkleed een mooi blauwgrijs petje, een oranjerode borst en wangen. Het vrouwtje is minder opvallend en wordt nog wel eens aangezien voor een mus. Het meest opvallende kenmerk van de vink zijn de twee witte vleugelstrepen. Die zijn in vlucht ook goed herkenbaar. Daarmee kun je ook het best een vinkenvrouwtje van een mus onderscheiden.
De vink broedt tussen midden maart en midden juli. Ze leggen 3 tot 5 eieren en broeden 10-14 dagen. Het nest is goed verborgen tegen een tak of in een diepe struik. Na het uitvliegen blijven ouders en jongen nog 20-35 dagen bij elkaar.
Vinken eten vooral zaad. Dat kun je goed zien aan de stevige korte en spitse snavel. Ze eten naast zaden ook zachte plantendelen, zoals bladknoppen. In het broedseizoen schakelen ze over op het eten van insecten. Deze leveren de jongen de noodzakelijke eiwitten.
In het najaar scharrelen ze in grote groepen op de grond onder beuken op zoek naar beukennootjes, en in tuinen doen ze zich tegoed aan zaadjes die door andere vogels worden gemorst. Op de Hoornsedijk zie je ze in de winter op de zwarte elzen samen met sijsjes en putters. Daar eten ze de zaadjes uit de elzenproppen.
De zang is aflopend met aan het einde de bekende 'vinkenslag'. De vinkenslag kent vele dialecten!