Dit kaartje is wat richting (N-Z) betreft gekanteld. Het Hoornsche Diep is hier de benedenloop van de Drentsche AA.
Het Hoornsche Diep kwam via de Hoge der A en Lager der A in de stad Groningen uit in het Reitdiep. Eigenlijk zijn de Aa’s en het Reitdiep de benedenloop van het Hoornsediep. Verder was het Hoornsediep via het Helperdiep verbonden met het Winschoterdiep. Het Helperdiep was onderdeel van de vroegere Helperlinie, een vestingwal, die de stad Groningen moest beschermen tegen aanvallen vanuit het zuiden. Het Hoornsche Diep was toen ook de grens tussen de provincies Groningen (oosten) en Drenthe (westen). Er waren vaak problemen tussen de provinciën, over wie voor het onderhoud moest betalen.
Bij de Punt was een oversteekplaats en daar werd door de stad Groningen tol geheven. Om deze reden werd het Hoornsche Diep ook wel Punterdiep genoemd. Het tolhuis staat er nu nog steeds.
Ook staat op bovenstaande kaart het huidige Paterwoldsemeer als ‘uitgeveend land’.
Met de aanleg van het Noord-Willemskanaal van 1857-‘61 zijn grote delen van het Hoornsediep en de Drentse Aa vergraven, ook het stuk dat langs de huidige Grunobuurt loopt werd verder gekanaliseerd. Omdat het kanaal in het midden op het plaatje ongeveer het tracé van het oude Hoornsche Diep volgt, werd dit gedeelte vroeger nog vaak met het Hoornsche Diep aangeduid.
Verder naar het zuiden lopen Hoornsche Diep en Noord-Willemskanaal weer uit elkaar. Men ging er vanuit dat het Noord-Willemskanaal de beide provincies voorspoed zou brengen. Deze verwachtingen zijn nooit uitgekomen. Tegenwoordig neemt in de zomer vooral de pleziervaart bezit van het kanaal. Op de dode tak van het Hoornsediep liggen de vrachtvaarders van toen, als vrolijk geschilderde woonschepen, roerloos aan de wal.
Over land wordt in 1862 een nieuwe kortere verbinding tussen Groningen, Eelde en Paterswolde aangelegd. Het eerste deel van het traject vanaf de stad, de Eelder(straat)weg, loopt deels over de oude Hoornsedijk. Pas in 1928 wordt de Eelderstraatweg hernoemd als de Paterswoldseweg. In het begin wordt de weg voornamelijk gebruikt voor agrarisch verkeer. Maar al spoedig wordt het een belangrijke in- en uitvalsweg voor de stad, inclusief lijndiensten per koets en vanaf 1896 per paardentram.