Voorzetsel

Voorzetsels staan in zinsdelen waarbij je een vraag kunt stellen als: waarin, waaronder, waarmee of waardoor.

Voorbeelden van voorzetsels zijn: van, na, met, voor, achter, tegen, langs, in en naast.

De meeste voorzetsels kun je invullen op de puntjes van een van de volgende woordgroepen:

'.........de kamer, ......het feest,...... het bureau'.

 

Een voorzetsel staat NOOIT alleen in de zin. Het is ALTIJD een onderdeel van een zinsdeel!

Voorbeeld:

Op de bodem van de Noordzee liggen l allerlei scheepswrakken volgens de duikers.

 

Denk je dat je dit snapt? Ga dan door naar de oefening!

Extra uitleg nodig? Bekijk dan dit filmpje:

Extra uitlegvideo VZ