Wat: |
De studenten wisselen met elkaar alle brieven en teksten, die ze hebben gemaakt. Zij geven aan wat ze goed aan de teksten vinden en wat er beter kan. |
Hoe: |
Ze hebben geoefend en gewerkt met werkwoordspelling, interpunctie, signaalwoorden, opbouw van de teksten. De kennis die ze hebben geleerd, gaan ze toepassen op het werk van een ander student |
Hulp: |
|
Tijd: |
30 minuten |
Uitkomst: |
De studenten hebben kritisch naar het werk van een ander gekeken en krijgen hierdoor zicht op hun eigen taalvaardigheden |
Klaar: |
Maak een schrijfplan voor de eindopdracht |