AFRONDING zouten

Met deze eerste afrondingsopdracht kan je jezelf toetsen of je nu alles van dit blok hebt begrepen. Maak deze opdracht dus bij voorkeur ...

... zonder dingen terug te zoeken of met elkaar te overleggen!


Deze afrondingsopdracht bestaat uit 9 vragen. Je kan hierbij gebruik maken van een aantal gegevens ...

GEGEVENS (1)

Stel; je krijgt de opdracht om zélf 5 gram keukenzout (NaCl) te maken. Daarvoor krijg  je de volgende vier zouten tot je  beschikking:

 

 

VRAGEN (1)

Leg uit en/of laat met een berekening zien hoe je aan je antwoorden gekomen bent!

⇒ VRAAG 1: Leg met behulp van de oplosbaarheidstabel 45 uit je BiNaS uit, wélke twee zouten je hiervoor NIET kan gebruiken

⇒ VRAAG 2: Leg in (minimaal) vier stappen uit hoe je met de juiste zouten het keukenzout als VASTE stof kan krijgen

 

LET OP: denk bij de volgende drie vragen om de toestandsaanduidingen en de ladingen!!

⇒ VRAAG 3: Geef de oplosvergelijkingen van de zouten die je gaat gebruiken

⇒ VRAAG 4: Geef de neerslagvergelijking van het zout dat neerslaat

⇒ VRAAG 5: Geef ook de indampvergelijking van het oplosbare zout

 

GEGEVENS (2)

Als eerste stap maak je twee zoutoplossingen:

 

VRAGEN (2)

Leg uit en/of laat met een berekening zien hoe je aan je antwoorden gekomen bent!

⇒ VRAAG 6: Bereken hoeveel gram van elk uitgangszout je nodig hebt om 5 gram keukenzout te krijgen. (LET OP de mol-verhouding van de ionen in de oplosvergelijkingen)

⇒ VRAAG 7: Bereken de molariteit (mol/L) van beide zoutoplossingen

⇒ VRAAG 8: Laat met behulp van de oplosvergelijkingen ( zie VRAAG 3) zien wat de molariteit van de natrium- en chloride-ionen in deze oplossingen is

⇒ VRAAG 9: Bereken nu hoeveel mL van beide oplossingen je bij elkaar moet voegen om 5 gr (opgelost) keukenzout te krijgen