Het Romeinse rijk had altijd een groot en sterk leger. Het leger bestond uit mannen die voor hun eigen utrusting moesten zorgen. Meestal waren het boeren die in het leger mee vochten. De oorlogen duurden meestal niet heel lang, dus kon een boer voor een korte tijd het werk neer leggen om te gaan vechten en vervolgens na de oorlog het werk weer op te pakken. De soldaten toonden graag hun moed en het was eervol om voor het vaderland te sterven. Als de oorlog werd gewonnen, kregen deze soldaten een deel van de buit. De senatorenfamilies kregen het meeste, want hieruit kwamen de generaals. Van de overwonnen volken werden meestal krijgsgevangenen meegenomen als slaaf, of ze moesten mee vechten in het Romeinse leger.