Reis je door West-Afrika, dan kom je in de dorpen en stadjes op het platteland overal middelbare scholieren tegen. Als je vraagt wat ze willen, zeggen ze altijd: ‘Drie dingen: weg, weg, weg.’ Ze willen het liefst naar Europa. Te moeilijk? Dan naar de grote stad. In deze paragraaf leer je dat megasteden kansen bieden, maar niet voor iedereen.
Wonen in een megastad in een arm land
In 1990 woonden 2,3 miljard mensen in steden. Nu is dat ruim 4 miljard. Het verstedelijkingstempo ligt in Afrika elf keer zo hoog als in Europa! Eén gevolg is dat hier meer dan de helft van de stedelijke bevolking in sloppenwijken woont (bron 15). Toch zie je ook binnen deze arme woonwijken grote verschillen. De nieuwste slums aan de rand van de stad zijn nog gebouwd van blik, karton en hout zonder enige voorziening. Door de groei van de steden liggen de oudere krottenwijken tegenwoordig in de stad zelf. De overheid zorgt hier voor basisvoorzieningen zoals wegen, riolering en elektriciteit. Dat stimuleert de bewoners om hun huizen flink op te knappen, vooral als ze horen dat ze er mogen blijven wonen. De slums worden volksbuurten die eindelijk onderdeel van de stad zijn (bron 16). In megasteden woont 60 tot 80 procent van de inwoners zo. Daarnaast zie je dat tegenwoordig het platteland rond deze megasteden in snel tempo verstedelijkt. De regio Kolkata is er een voorbeeld van (bron 16).
Bron 15: Ontwikkeling bewoners van krottenwijken
Bron 16: De groei van Kolkata en omgeving (1975-2014)
Werken in een megastad in een ontwikkelingsland
Tussen 1850 en 1950 trokken in de westerse landen miljoenen plattelanders naar de stad. Daar was veel werk door de opkomende industrie. Dat geluk hebben de plattelanders in de arme landen niet. Ze trekken naar de stad omdat de situatie op het platteland uitzichtloos is, maar helaas liggen in de stad de banen niet voor het oprapen. Als ongeschoolde boer lukt een baan in de formele sector sowieso niet. Nieuwkomers proberen een paar centen te verdienen in de scharreleconomie, maar de concurrentie is moordend. Ze sorteren afval, verkopen voedsel op straat, handelen in drugs, zijn sjouwer op de markt, vervoeren op brommers, fietsen en riksja’s miljoenen mensen en repareren alles wat kapot is. Zo’n 60 procent van de stadsbewoners verdient zo de kost. De informele sector wordt ook wel ‘de smeerolie van de stedelijke economie’ genoemd, maar is ook de springplank naar een betere toekomst. De stadskinderen gaan naar school, leren een vak en krijgen het beter dan hun ouders. Ook veel steden in de periferie doen het goed. Ze hebben een jonge bevolking die vooruit wil. Voorbeelden zijn Lima, Kinshasa, Medellín en Yangon in Myanmar. Ooit golden ze als arm en kansloos, nu maken ze een groeispurt door waar de hele regio van profiteert.
Vervuiling en verkeersproblemen
Een taxichauffeur in Jakarta staat op een gewone werkdag 90 keer stil, in de file! De verkeerschaos in vrijwel alle megasteden is berucht. De infrastructuur is niet aangepast aan de snelle toename van het verkeer. Auto's, vrachtwagens, scooters, fietsers en ezelskarren, alles rijdt door elkaar. Het verkeer zorgt samen met de fabrieken die vaak nog in de stad liggen voor ernstige luchtvervuiling. Daarnaast lozen de talrijke bedrijfjes in de stad hun olie, verfresten en chemische stoffen rechtstreeks op het riool of op de rivier die door de stad stroomt. Er zijn wel milieuregels maar die worden door de bedrijven aan hun laars gelapt. Voorlopig komt het milieu op de tweede plaats, de economische groei gaat nu even voor.
Megasteden kampen met grote problemen. Maar in deze steden leven ook miljoenen jonge mensen die iets willen maken van het leven. De belangrijkste opgave van het stadsbestuur is om deze enorme voorraad aan energie en creativiteit op de juiste manier aan te spreken. In de 19e eeuw leefden ook in Londen, Parijs en New York grote groepen van de stadsbevolking onder erbarmelijke omstandigheden. Toch zijn deze steden nu trotse metropolen van de rijke landen.