Je ziet de dingen om je heen doordat ze licht weerkaatsen naar je ogen. Het licht beweeht daarna door de doorzichtige delen van elk oog: Het gaat door het hoornvlies, de ooglens en het glasachtig lichaam. Ten slotte komt het licht op het netvlies terecht. (Afbeelding 26).
De combinatie hoornvlies-ooglens-glasachtig lichaam heeft dezelfde uitwerking als een positieve lens: het licht wordt zo gebroken dat er op het netvlies een scherp reëe; beeld ontstaat.
Het netvlies bevat een groot aantal lichtgevoelige zintuigcellen. Als er licht op de zituigcellen valt geven die cellen elektrische signalen af. Deze signalen worden door de oogzenuw doorgegeven aan de hersenen. Wanneer je hersenen deze signalen ontvangen en verwerken, kan je zien.
De pupil is een opening in de iris (het gekleurde deel van je oog). In fel zonlicht is de iris breed en zijn je pupillen klein. Zo komt er niet te veel licht op je netvlies. In het schemerdonker is de iris smal en zijn je pupillen groot. Het kleine beetje licht dat er nog is, wordt dan zo goed mogelijk benut (afbeelding 27)