1. Fabriek = Een bedrijf waar met machines heel veel producten worden gemaakt.
2. Industrie = Alle fabrieken samen (die met machines producten maken uit grondstoffen).
3. Arbeiders = Mensen die voor een laag loon in de industrie werken.
4. Kooplieden = Ander woord voor handelaren.
5. Grondstoffen = Het materiaal waar door bewerking een product uit ontstaat. à bijvoorbeeld hout bij een tafel
6. Stoommachines = Machines die werken op basis van stoom. Nu gebruiken we elektriciteit
7. Industrialisatie = De snelle verandering van het met de hand produceren naar machinaal (= met een machine) produceren van goederen.
8. Huisnijverheid = Thuis producten maken in opdracht van een ondernemer.