De laatste twee werkwoorden, die we nog met elkaar doornemen zijn de volgende.
müssen = moeten
sollen = moeten
müssen | sollen | |
ich | muss | soll |
du | musst | sollst |
er/sie/es | muss | soll |
wir | müssen | sollen |
ihr | müsst | sollt |
sie/Sie | müssen | sollen |
Het verschil:
Ich muss Hausaufgaben machen.
Du sollst den Film ins Kino (bioscoop) sehen.
Müssen = moeten (verplicht, het kan niet anders)
Sollen = moeten (advies, raad gevend)
Deze twee vormen lijken ontzettend veel op elkaar en mag je dus door elkaar halen, tenzij een van de twee overduidelijk naar voren komt.
Muss ich Hausaufgaben machen?
Soll ich Hausaufgaben machen?
Aufgabe 1 allein: Maak onderstaande opdracht met müssen en sollen. Let op het einde goed op of het raadgevend is of een verplichting.