Nu we de persoonsvorm en het onderwerp hebben herhaald, gaan we verder met het werkwoordelijk gezegde.
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin.
Wat zijn ook alweer werkwoorden? Juist, dat zijn doe-woorden.
De persoonsvorm hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.
Het werkwoordelijk gezegde kan uit één werkwoord bestaan, maar ook zeker uit meerdere werkwoorden.
Voorbeeld zinnen:
1. Vanmorgen heeft mijn moeder een beker laten vallen.
Pv: Heeft
Ow: Mijn moeder
Wwg: Heeft laten vallen
2. Morgen gaan wij lopen naar school.
Pv: Gaan
Ow: Wij
Wwg: Gaan lopen