We hebben aan het begin van het schooljaar geleerd dat er een manier is om snel het lijdend voorwerp te vinden. Dan stel je de volgende vraag:
Wie of wat + gezegde + onderwerp ?
Het lijdend voorwerp komt voor bij werkwoorden waarbij je twee vragen stelt. Zoals metselen, opblazen en lezen.
Om het lijdend voorwerp te kunnen vinden moeten we eerst het gezegde en het onderwerp vinden, maar hoe doen we dit ook al weer?
Gezegde: Dit zijn alle werkwoorden in een zin.
Onderwerp: Wie of wat + de persoonsvorm.
Ohja en de persoonsvorm konden we natuurlijk vinden door de zin vragend te maken of door de tijdsproef toe te passen!
Voorbeeldzin:
* De kat heeft een slang gevangen.
- Heeft de kat een slang gevangen?
Heeft: persoonsvorm
- Wie of wat heeft?
De kat: onderwerp
- Alle werkwoorden in de zin.
Heeft gevangen: werkwoordelijk gezegde
- Wie of wat heeft de kat gevangen?
Een slang: lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp in de zin is dus: een slang