Werkvormen

De docenten hebben leerdoelen ontwikkeld. Bij deze leerdoelen zijn er diverse werkvormen bedacht. In dit onderdeel worden deze werkvormen toegelicht en verantwoord.

Er zijn twee onderdelen die iedere les naar voren komen:

  1. Cyberpesten
  2. Samenwerkend leren

De docenten willen voornamelijk de leerlingen leren wat cyber pesten is, wat de gevolgen zijn van cyberpesten en de leerlingen laten nadenken hoe zij cyberpesten kunnen voorkomen. De leerlingen gaan zowel individueel als in een groepje aan het werk. In de eerste les wordt er gekeken naar wat de leerlingen zelf al weten over cyberpesten. In de tweede les wordt er aandacht besteed aan wat de gevolgen zijn van cyberpesten en in de derde les gaan de leerlingen zich verdiepen in het beleid op hun school daarna gaan de leerlingen in een werkgroepje werken aan een presentatie waarbij de leerlingen zelf een strategie gaan bedenken over hoe je cyberpesten kunt voorkomen. Na het maken van deze opdracht gaan de groepjes dit in les vier aan elkaar presenteren in de klas. Tijdens deze lessen moeten de leerlingen kritisch naar zichzelf kijken. Hierdoor krijgen de leerlingen inzicht in hun eigen houding en gedrag (www.adformatie.nl).

Daarnaast leren de leerlingen meer van cyberpesten al als zij hun ervaringen kunnen delen. Daarom is ervoor gekozen om de eindopdracht in groepen uit te laten voeren. Tijdens het samenwerken wordt gelet op de vijf basiskenmerken van samenwerkend leren. Volgens Johnson & Johnson wordt er tijdens het samenwerken geleerd als het proces aan de volgende vijf basiskenmerken voldoet (Johnson & Johnson, 1999):

  1. Individuele aanspreekbaarheid
  2. Positieve wederzijdse afhankelijkheid
  3. Aandacht voor sociale vaardigheden
  4. Aandacht voor inhoud en groepsproces
  5. Directe interatie

Iedere les richt zich op één of twee basiskenmerken. Tijdens de eerste les wordt er gericht op het ontwikkelen van sociale vaardigheden en er wordt gericht op het groepsproces. In iedere groep is er sprake van groepsdynamica. Een groep zit altijd in een proces. De eerste fase van dit proces wordt forming genoemd (Teitler, 2019). In deze fase gaan de leerlingen elkaar beter leren kennen, worden de doelen en grenzen duidelijk en wordt er vertrouwen opgebouwd. Tevens ontwikkelen de leerlingen sociale vaardigheden binnen de samenwerkingsgroep. Er wordt kennisgemaakt met elkaar en de regels worden afgesproken. Aan het einde van de derde les wordt er doormiddel van vragen gereflecteerd op de rol die de leerling heeft aangenomen. Iemand kan bijvoorbeeld onzeker worden van een dominerend persoon. Het is belangrijk voor de leerling om hier bewust van te zijn.

In de tweede les staat de directe interactie en groepsproces centraal. Hierdoor moeten de leerlingen met elkaar communiceren en hebben de leerlingen daadwerkelijk contact met elkaar. Voor de docent is het belangrijk om ervoor te zorgen dat iedere leerling aan het woord is geweest.

In de derde les staat individuele aanspreekbaarheid en wederzijdse afhankelijkheid centraal. Tevens komt de aandacht voor het groepsproces weer terug. De docent geeft de leerlingen de opdracht om zelfstandig en in groepsverband aan het werk te gaan. Daar zijn alle leerlingen van de groep voor nodig. De groep moet ervoor zorgen dat de leerlingen elkaar positief beïnvloeden. Het is dus van belang dat de docent dit ook met de leerlingen van te voren bespreekt.  

Aan het einde van de les is er een moment voor reflectie. Dit is belangrijk voor het groepsproces maar ook voor het individueel proces. Door te reflecteren op de les, maar ook op het groepsproces kunnen docenten bepalen of de lesdoelen zijn behaald. Hiervoor worden verschillende werkvormen gebruikt. Zo kunnen docenten bepalen om dit klassikaal te doen. Doordat dit vaak veel tijd kost, hebben de docenten bepaald om vragen te bedenken, zodat iedere leerling dit op eigen tempo kan invullen. Tevens kunnen docenten dit later terug lezen. Eventueel kunnen de lessen daarna aangepast worden.

De leerlingen gaan na de uitleg van het leerdoel in groepen een opdracht uitvoeren. Dit wordt ook wel actieve werkvormen genoemd. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat vmbo en mbo leerlingen anders leren dan leerlingen die een andere leerweg studeren (den Boer, Mittendorf, & Sjenitzer, 2004). Veel vmbo studenten leren door te doen. Ze houden niet van te veel lezen, teveel luisteren en te veel stil zitten. Het is ten eerste belangrijk om onderwerpen ook visueel te laten zien, maar het is ook belangrijk om actieve werkvormen aan te bieden. De leerlingen vinden het fijn om praktisch bezig te zijn. Doormiddel van actieve werkvormen leren de leerlingen van elkaar, maar maken ze de theorie ook eigen (Nieuwenhuis, Hoeve, Nijman, & van Vlokhoven, 2017).