De arbeidersbevolking groeide het hardst, maar de rijkdom en macht kwam in de handen van de burgerij. Daarom staat de 19e eeuw bekend als tijd van burgers en stoommachines. De adel bleef belangrijk, maar de burgerij leverde de meeste ondernemers en had de meeste invloed op de samenleving. De samenleving werd harder en zakelijker waar werknemer en werkgever elkaar niet persoonlijk kennen. Dit was heel anders als je het vergelijkt met de samenleving in de landbouwstedelijke samenleving. Daar werkten bazen en boeren met knechten die zij persoonlijk kenden en zich hier verantwoordelijk voor voelden. In de industriële samenleving ontstond een kapitalistische samenleving. Bedrijven wilden zo veel mogelijk winst maken, hierdoor werden arbeiders gedwongen veel en hard te werken voor een minimumloon. Tot slot leidde de industrialisatie tot vervuiling van het milieu. Door het gebruik van steenkool lagen steden vaak onder smog en waren veel gebouwen zwart van het roet.

Hier zie je de vervuiling door de fabrieken goed terug.