Present Continuous en Past Continuous

De Present Continuous en de Past Continuous ken je misschien wel als de -ing woorden. De Continuous wordt gebruikt om een activiteit aan te duiden.

Je gebruikt altijd een vorm van "to be" + het werkwoord + -ing

Present Continous
I am walking to the supermarket
She is doing her homework.
We are driving to the beach

De Present Continuous omschrijft een activiteit die op dit moment gaande is.

Past Continuous
I was talking to my friend when Wessel interrupted me.
He was doing the dishes when Anke walked into the kitchen.
We were dancing when Charlotte started vomitting.

De Past Continuous omschrijft een activiteit die in het verleden gestart is en geƫindigd is. Meestal betreft het een activiteit die onderbroken is.

Om the checken of je het begrepen hebt, maak je deze opdracht. De opdracht wordt zin voor zin nabesproken door de docent.