Voor, tijdens en na de revolutie

Voor de revolutie

Voor de industiƫle revolutie woonden veel mensen op het plattenland. De mensen op het plattenland konden zo hun voedsel oogsten. Er kwam alleen een stad waar veel voedsel gehandeld kon worden, hier waren de boeren afhankelijk voor. Als zij veel eten over hadden, dan verkochten ze dat op de markt. Ook was er veel feodalisme, dit is dan de mensen werken voor een landheer in ruil voor bescherming. Het eten was duur, omdat er weinig eten was. Er was dus veel vraag en weinig aanbod.

 

Tijdens de revolutie

Doordat er uitvindingen plaats vinden die het leven op het plattenland makkelijker maken, kon er meer voedsel gemaakt worden. Er waren minder mensen op het plattenland nodig en de mensen gingen in de steden op zoek naar werk. In de steden kwamen fabrieken waar veel mensen nodig waren. De steden werden steeds groter, dit heet urbanisatie. Omdat er heel veel mensen nodig waren in de fabrieken, moesten niet alleen mannen maar ook kinderen werken in de fabrieken. Vrouwen werkten ook, maar kregen wel onbetaald vrij om bijvoorbeeld te gaan koken. In 1874 kwam er een nieuwe wet, het kinderwetje van Van Houten, deze wet verbood kinderen onder de 12 te laten werken. Hierdoor werkten kinderen niet meer in de fabrieken. De grote bazen van de fabrieken kregen veel geld en gaven weinig geld aan de arbeiders. Hierdoor werden de grote bazen rijk en de arbeiders minder rijk. Er kwamen ook andere vervoersmogelijkheden, de stoomtrein en de stoomboot werden uitgevonden. Hierdoor hoefden mensen niet meer met paard en wagen maar konden ze met de trein, dit ging veel sneller. Hierdoor werd de infrastructuur (hoe goed mensen zich kunnen verplaatsen over wegen, spoor) beter.

Kinderarbeid, een hardnekkige misstand

 

Na de revolutie

Na de revolutie is er genoeg voedsel, dit omdat er veel fabrieken zijn die voedsel kunnen maken. Hierdoor hoeven mensen zich daar geen zorgen over te maken. Er komen veel meer bedrijven, ook hele grote bedrijven. Hierdoor werd het moeilijker voor kleine bedrijven om winst te maken, er was veel concurrentie met grote bedrijven. Door de goede infrastructuur, is het makkelijker om meer te reizen en om zaken te doen met andere landen.