De West Indische Compagnie

In het jaar 1621 richtte de Staten-Generaal de West-Indische Compagnie (WIC) op. De WIC richtte zich vooral op de handel met Zuid-Amerika en West-Afrika. De WIC had ook het recht op kaapvaart. Daarnaast werd de WIC onderdeel van de driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika met producten en slaven. Nadat de WIC in 1630 Braziliƫ had veroverd op de Portugezen bleek dat er net als in Nieuw Nederland (New York), te weinig Nederlanders wilden wonen. Bovendien moesten de katholieke Portugese kolonisten niets van protestantse Hollanders hebben.

Na twintig jaar gaf de WIC het op. Ondertussen hadden de Nederlanders wel ervaring opgedaan met Afrikaanse slaven. Die kon je kopen van Portugese slavenhandelaars, maar was het was veel goedkoper om ze zelf op te halen.

In de slavenforten woonden Nederlandse WIC-ambtenaren die slaven van Afrikaanse slavenmakelaars kochten. Ze betaalden met goud en zilver, vuurwapens, kleding en katoenen stoffen, die per schip uit Nederland kwamen.

Hoewel de slavenhandel winstgevend was, leverde die geen grote bijdrage aan de totale inkomsten van de Republiek. Het aandeel van de WIC in de trans-Atlantische slavenhandel door Europese slavenhandelaars was beperkt, ongeveer 5 procent.