Tijdens de middeleeuwen woonde in Amsterdam iedereen door elkaar. De boekhandelaar en de smid naast de koopman, de slager naast de bankier. Toen de economie en de bevolking groeide, maakte het bestuur een groot uitbreidingsplan. In het midden van de stad werden grachten gegraven: het Singel, de Herengracht, de Keizersgracht en de Prinsengracht. Aan die grachten verrezen koopmanshuizen met een kantoor en een zolder voor de opslag van goederen. Daarachter lagen grote tuinen om tot rust te komen na het geld verdienen. Deze grachten en huizen bestaan vandaag de dag nog steeds.
Het centrum, vlak bij de havens, bleef de plek waar kooplui elkaar ontmoetten. In een nieuw gebouw, de Beurs, werd handel gedreven. In de loop van de 17e eeuw veranderde de beurs in de instelling zoals wij die vandaag de dag kennen: een plek waar je aandelen verhandelt.
Steeds meer mensen verhuisden van het platteland naar de stad. Hierdoor groeide niet alleen Amsterdam uit tot een grote stad maar ook steden zoals Rotterdam en Dordrecht groeide enorm hierdoor. De Nederlandse boeren hoe hard ze ook werkte konden nooit alle inwoners van de steden en de Republiek te eten geven. Hiervoor moest een oplossing gevonden worden.