Begrippenlijst

Aanslibbingskust - Kust waarbij aangroei plaatsvindt door materiaal dat de zee en rivier aanvoeren.

Benedenloop - Laagste deel van een rivier bij de monding.

Biologische verwering - Verwering van gesteente door de werking van de wortels van planten en bomen.

Bodemerosie - Het verdwijnen van het vruchtbare, bovenste laagje van de grond.

Bovenloop - Het begin van de rivier, het bovenste deel dat meestal in de bergen stroomt.

Buitendijkse kant - Gebied buiten de dijk dat niet beschermd wordt tegen water.

Chemische verwering - Verwering van gesteente door de werking van zuurstof en vocht.

Dallandschap - Het landschap in Zuid-Limburg dat bestaat uit heuvels met rivierdalen.

Dekzand - Zand dat meteen na de Saale-ijstijd door wind is afgezet en dat in Hoog-Nederland nog aan het oppervlak ligt.

Delta - Nieuw land in zee dat ontstaat door sedimentatie waar een rivier in zee uitmondt.

Droogmakerij - Een meer dat door de mens droog is gelegd en daarna in gebruik is genomen.

Duin - Door de wind opgewaaide zandheuvel.

Erosie - De uitschurende werking van stromend water, wind of ijs.

Estuarium - Trechtervormige riviermonding ontstaan als gevolg van een sterke getijdenwerking.

Firnbekken - Komvormig gebied in de bergen waar zich sneeuw ophoopt en in ijs wordt omgezet.

Fjord - Een U-vormig dal dat is volgelopen met zeewater.

Fossiel - Versteend(e) overblijfsel of afdruk van plant en dier.

Gemaal - Een pomp waarmee polders worden drooggepompt.

Gletsjer - IJsmassa’s die langzaam naar beneden bewegen.

Graniet - Stollingsgesteente met vlekjes als kenmerk.

Grind - Door rivierwater afgeronde stenen.

Heuvelland - Gebied met een hoogte tussen de 200 en 500 meter.

Hooggebergte - Gebied met een hoogte van 1500 meter of meer boven zeeniveau.

Infiltreren - Proces waarbij water in de grond trekt.

Jong gebergte - Een gebergte met veel reliëf en hoge toppen.

Kalksteen - Sedimentgesteente uit samengeperste schelpen.

Karstgebied - Gebied dat gekenmerkt wordt door het oplossen van grote volumes aan kalksteen.

Klei - Microscopisch kleine korreltjes die ontstaan door verwering.

Kunstmest - Mest uit de fabriek.

Laagvlakte - Vlak gebied met een hoogte onder de 500 meter.

Löss - Grondsoort met een korrelgrootte iets kleiner dan zand, afgezet in de periode meteen na de Saale-ijstijd.

Magma - Vloeibaar gesteente onder de grond.

Massabeweging - Het langs een helling naar beneden bewegen van gesteente onder invloed van zwaartekracht.

Mechanische verwering - Verwering waarbij gesteente verbrokkelt zonder dat de samenstelling verandert.

Mergel - Soort kalksteen die veel in Zuid-Limburg voorkomt.

Mest - Uitwerpselen van dieren die gebruikt worden om akkers vruchtbaar te maken.

Middengebergte - Gebied met een hoogteligging tussen de 500 en 1500 meter.

Middenloop - Middelste deel van de rivier.

Oud gebergte - Een gebergte met weinig reliëf en lage toppen.

Plateau - Een vlak gebied dat hoger in het landschap ligt.

Plooiingsgebergte - Gebergte waarbij het gesteente in plooien is geduwd.

Polder - Stuk land, omgeven door dijken, waar de waterstand geregeld wordt.

Puinhelling - Helling die bestaat uit verbrokkeld gesteente.

Reliëf - Hoogteverschillen in het landschap.

Ringvaart - Kanaal rondom een polder, bedoeld om het overtollige water uit de polder af te voeren.

Saale-ijstijd - Voorlaatste koude periode in Europa waarin ijs vanuit Scandinavië tot halverwege Nederland is gekomen.

Sedimentatie - Proces waarbij korrels blijven liggen.

Sedimentgesteente - Gesteente dat ontstaat wanneer lagen sediment worden samengeperst.

Schalie - Sedimentgesteente dat ontstaat uit samengeperste klei.

Smeltwaterdal.- Een dal in de stuwwal ontstaan doordat smeltwater van de ijstong een stuk stuwwal erodeert.

Stollingsgesteente - Gesteente dat ontstaat wanneer magma stolt.

Strand - De grens tussen land en water waar zand zich ophoopt.

Stroomgebied - Het gebied dat afwatert op een rivier en haar zijrivieren.

Stuwwallen - Heuvels die ontstaan door de werking van ijstongen op het land.

Terp - Heuvel ter bescherming tegen overstromingen.

Turf - Gedroogd veen.

Veen - Een opeenhoping van dode plantenresten.

Verwering - Het verbrokkelen van gesteente.

Vorstverwering - Vorm van mechanische verwering waarbij water in de sleten van het gesteente telkens bevriest en weer ontdooit.

Vuursteen - Een meestal bruin glanzend gesteente dat veel in Zuid-Limburg voorkomt.

Wadden - De onbegroeide delen van een ondiepe zee (bijvoorbeeld de Waddenzee) die twee keer per dag droogvallen.

Zand - De kleine korreltjes gesteente die nog met het blote oog te zien zijn en ontstaan door verwering.

Zandbank - Ondiepe plaats in zee.

Zandsteen - Sedimentgesteente uit samengeperst zand.

Zwerfstenen - Grote en zware rotsblokken dat met het ijs meegekomen is.