Aan het einde van de vroege middeleeuwen waren bijna alle mensen in West-Europa christelijk. Maar niet alle christenen geloofden in precies hetzelfde. Dit had verschillende oorzaken:
Jezus had niet zelf opgeschreven wat zijn geloof inhield. Pas na de dood van Jezus begonnen zijn leerlingen over hem te schrijven waardoor de mensen verschilden van mening over wat Jezus precies zou hebben bedoeld.
Ook kwamen er allerlei vragen naar boven die nooit door Jezus waren beantwoord. Iedereen had voor deze vragen een eigen antwoord bedacht. Een paar geleerden gingen zich speciaal bezig houden in het verdiepen in deze vragen over het christendom. Zij worden theologen genoemd.
Al deze meningsverschillen leidde soms tot felle ruzies. Om die onder controle te houden kwam de christelijke kerkleiders bijeen in speciale vergaderingen; de concilies. Daar namen de kerkleiders besluiten over wat wel echt christelijk was en wat niet.