In de hersenstam, een bepaald deel van de hersenen, zit een groep samenwerkende zenuwcellen die het zogenoemde ademcentrum vormen. Het ademcentrum reguleert de diepte en de frequentie van de ademhaling door de ademhalingsspieren te remmen of juist te activeren tot beweging. Hiervoor dient het ademhalingscentrum wel een signaal te krijgen dat het moet gaan werken. In de wand van de halsslagaders en aorta zitten hiervoor zintuigcellen, ook wel chemoreceptoren genoemd. Deze zijn gevoelig voor chemische veranderingen in het bloed. Ze geven hun informatie door aan het ademcentrum.
De chemoreceptoren reageren op het koolstofdioxidegehalte van het bloed. Wanneer dat stijgt, wordt het ademcentrum gestimuleerd om de ademhaling te versnellen. Tegenovergesteld: wanneer je weinig koolstofdioxide in je bloed hebt, remt het ademcentrum de ademhaling. Dat kun je merken als je een paar keer heel diep ademhaalt, probeer het maar eens. De eerst volgende ademhaling laat even op zich wachten, merk je dat? De chemoreceptoren geven dus het signaal dat er voldoende zuurstof en een relatief laag koolstofdioxidegehalte in het bloed. De ademhalingsprikkel wordt geremd. Chemoreceptoren zijn ook gevoelig voor de zuurgraad van het bloed. Een lage zuurgraad, veroorzaakt door een teveel aan koolstofdioxide, is een sterke prikkel voor het ademcentrum: je gaat sneller ademen. Door sneller te gaan ademen (hijgen) raak je het teveel aan koolstofdioxide kwijt. Dit gebeurt ook als je sport. Middels het bewegen verbruikt het lichaam meer zuurstof en komt er in verhouding meer koolstofdioxide in het bloed. Dit stuurt het ademcentrum aan om de ademhaling te gaan versnellen om meer zuurstof aan te voeren en meer koolstofdioxide af te voeren. De chemoreceptoren registreren ook dalingen van het zuurstofgehalte van het bloed. Maar voor het ademcentrum is het zuurstofgehalte niet zo'n sterke prikkel (Thieme Meulenhoff, 2021).