Je gaat nu een tekst lezen over iemand die op vakantie is geweest. Jij gaat de werkwoorden in de juiste vorm zetten. Kijk goed of je het werkwoord in de verleden tijd of in de tegenwoordige tijd moet vervoegen.
Tip: In het begin staan bijna alleen maar werkwoorden die je in de verleden tijd moet vervoegen, leter komen vooral werkwoorden in de tegenwoordig tijd!
Als je klaar bent, mag je naar het kopje 'oefentoets' gaan.