Aanvullende bronnen, links enz. horend bij het onderwerp worden hier op een volgende pagina geplaatst
Inleiding
Toen ik het boek De Aanslag van Harry Mulisch had gelezen, werd ik nieuwsgierig naar het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, met name het Haarlemse verzet.
Ik ging op zoek naar informatie en kwam al snel bij de persoon Hannie Schaft terecht.
Zij intrigeerde mij zo, dat ik besloot als onderwerp voor mijn geschiedenisscriptie Hannie Schaft en haar rol in het Haarlemse verzet te kiezen.
Ik heb veel boeken gelezen, waaronder de biografie van Hannie Schaft, geschreven door Ton Kors. Ik ben naar de Archiefdienst voor Kennemerland gegaan voor nieuwe informatie en foto’s. Telkens kwam ik de namen van Hannies mede-verzetsstrijdsters tegen, de zusjes Truus en Freddie Oversteegen. Ik dacht dat het geweldig zou zijn als ik Truus Menger-Oversteegen zou mogen/kunnen interviewen. Uiteindelijk ben ik achter haar adres gekomen. Ik heb haar opgebeld met het verzoek of ik haar op zou mogen zoeken om een paar vragen te stellen. Dat is gelukt. Op 28 februari ben ik op de trein naar Grootebroek gestapt en heb daar een heel interessant gesprek met Truus Menger gehad.
Tot slot heb ik om mijn scriptie te illustreren een aantal foto’s gemaakt van o.a. de Erebegraafplaats, waar Hannie Schaft begraven ligt.
Mijn onderzoeksvraag luidt: ‘Wie was Hannie Schaft en welke rol speelde zij in het Haarlemse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog?’
Tot slot wil ik zeggen dat ik naarmate ik langer bezig was met dit onderwerp, ik er steeds meer door gefascineerd werd, ik stuitte steeds weer op nieuwe dingen. Na voltooiing van deze scriptie wil ik verder gaan met het onderzoek. Ik hoop dat u door het lezen van deze scriptie ook geboeid wordt door dit onderwerp!
Het Haarlemse verzet
Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen. Toen op 15 mei de bezetting een feit was, riep de sinds kort in Haarlem woonachtige Bernard IJzerdraat op tot verzet. Hij schreef een fel anti-Duits pamflet "Geuzenactie" en riep op tot het overschrijven en verspreiden daarvan. Hij was één van de eerste verzetsstrijders in Nederland.
Het eerste jaar van de oorlog stelde de meerderheid van de bevolking zich echter passief op. Pas in de loop van de oorlog werd de verzetshouding algemener.
In februari 1941 ontstond er een spontane volkswoede. Er werd massaal gestaakt omdat de Duitsers, op last van het hoofd van de SS en het gehele Duitse politieapparaat in Nederland, Rauter, op 22 en 23 februari 425 joden oppakten en op transport stelden naar het concentratiekamp Mauthausen. Deze staking wordt de Februaristaking genoemd en heeft in heel Nederland het verzet aangewakkerd.
In de winter van 1942-1943 kwam er in Haarlem, evenals in heel Nederland, een beetje hoop omdat tijdens de slag om Stalingrad Rusland sterker bleek dan Duitsland. In diezelfde tijd landden de geallieerden in Marokko en Algerije.
Het verzet ging zich toen organiseren. Er werden illegale krantjes gedrukt, er werd hulp geboden aan onderduikers, er werden inlichtingen verzameld voor Engeland, er werd sabotage gepleegd en er werden Duitsers doodgeschoten.
Aangezien in Haarlem, evenals in de rest van Nederland, de legale pers - althans, wat daarvan overgebleven was - volledig onder Duitse controle stond, bestond het verzet in Haarlem vooral uit het verspreiden van illegale krantjes door verschillende organisaties. Ze verschenen in heel Kennemerland en werden door koeriers, die daarmee hun leven riskeerden, verspreid. In de krantjes stond nieuws over het front in Rusland en in Noord-Afrika, berichten uit Londen, maar ook berichten uit het eigen land, zoals mededelingen over het distributiesysteem, verhalen over de koninklijke familie en gedichtjes tegen de Duitsers en de NSB’ers. Zo had het illegale blad Vrij Nederland een eigen Haarlemse redactie in de Wilhelminastraat. Ook illegale bladen als De Uitkijk, het christelijke blad Trouw, dat in Hillegom werd gedrukt, Het Londennieuws, De Vonk, De Vlam en De Waarheid kwamen regelmatig uit.
Dit laatste blad is één van de invloedrijkste kranten geweest en werd verzorgd door leden van de Communistische Partij Nederland (CPN), die onmiddellijk na de capitulatie begonnen met het aanplakken van berichten en affiches.
Een van die leden was Trijn Oversteegen, die met haar twee dochters Truus en Freddie (toen 17 en 15 jaar oud) een paar maanden na de capitulatie al actief was met verzet in Haarlem.
Kopstukken van het CPN-verzet waren Gerben Wagenaar, hoofdbestuurslid, Gerrit van der Veen, een kunstenaar die actief was in het falsificeren van persoonsbewijzen, Jan Thijssen uit de verzetsgroep de Orde Dienst (OD) en Johan Engelsman uit Amersfoort.
De CPN wilde in het verzet zelfstandig blijven. In juli 1941 werd de sabotagegroep het Militair Contact, ook wel de Mili’s genoemd, opgericht. Ze pleegden aanslagen op Duitse legerauto’s, op fabrieken en op collaborerende ambtenaren en verraders. Eén van hun daden was bijvoorbeeld het bevrijden van de communistische schrijver Theun de Vries uit het concentratiekamp Amersfoort.
De Raad van Verzet
In april 1943 ontstond uit de Waarheid-groep in Haarlem een sabotageploeg, de latere Raad van Verzet (RVV). Deze groep hield zich met allerlei vormen van verzet bezig, met name het gewapende. De grondlegger van de RVV was Jan Thijssen (Lange Jan), die aanvankelijk hoofd van de Radiodienst van de verzetsgroep de OD was. Hij vond de OD te weinig actief en wilde meer gewapende strijd tegen de Duitsers. Bovendien wilde hij zijn geheime radiozenders ter beschikking stellen aan de hele illegaliteit. Hierom trad hij uit de OD, zocht contact met andere groepen die gewapend verzet pleegden of wilden plegen en richtte tenslotte de RVV op.
Het doel van de RVV was aanvankelijk een bundeling van de verschillende verzetsgroepen. Dit lukte echter niet.
De CPN werd in de RVV vertegenwoordigd door Gerben Wagenaar. Hij bracht de militair getrainde Mili’s mee waardoor deze hun zelfstandigheid opgaven.
In het najaar van 1943 sloot ook Gerrit van der Veen zich bij de RVV aan, waardoor er een verbinding ontstond tussen de RVV en de Persoonsbewijzencentrale (PBC). Gerrit van der Veen genoot een enorm prestige als illegaal werker. Op 27 maart van dat jaar had hij de leiding gehad van de aanslag op het Amsterdams Bevolkingsregister.
In september 1944 werd de RVV, die inmiddels vele sabotagedaden, aanslagen, overvallen op distributiekantoren en bevolkingsregisters had uitgevoerd, ondergebracht bij de net opgerichte Binnenlandse Strijdkrachten (BS) onder opperbevel van Prins Bernhard.
Frans van der Wiel had de leiding in Haarlem. Bekende leden uit de begintijd van de RVV waren Jan Heusdens (een Rotterdammer die moest onderduiken omdat hij door de Duitsers gezocht werd), de zusjes Truus en Freddie Oversteegen, Cor Rusman (metselaar) en Jan Bonekamp (chauffeur van Hoogovens IJmuiden).
De RVV werd niet door de CPN gedomineerd. Toch kreeg de RVV een sterk linkse naam. In feite had die een algemene, brede, linkse samenstelling.
Volgens Truus Oversteegen waren de meeste leden gewone jongens, arbeiders, tot het verzet gedreven door linkse politieke opvattingen. Geen echte communistische groep dus. Wel zaten er communisten, ‘dageraadsmensen’ van de Vrijdenkersvereniging, anarchisten, Trotzkisten en socialisten in. Het liep allemaal door elkaar heen: het verzet is eigenlijk ontstaan uit aan de ene kant gereformeerden en aan de andere kant communisten.
Vanaf eind 1943 maakte het illegale blad De Oranjekrant, vervaardigd door journalist J.H. Doorn, deel uit van de RVV. Ook werkte de RVV samen met andere verzetsgroepen, o.a. met de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO), de Landelijke KnokPloegen (LKP), de Corellistraat 6-groep (de CS-6-groep, Amsterdam) en de Nederlandse Volksmilitie (Rotterdamse).
Tegenslagen voor het verzet
Voortdurend werden er CPN leden opgepakt omdat ze werden verraden of door de Duitsers werden betrapt. Velen werden terechtgesteld of doorgezonden naar concentratiekampen in Duitsland. Sommigen werden op een gemene manier gedwongen adressen van kameraden door te geven.
In 1943 werden er verschillende aanslagen op NSB-ers en/of Duitsers gepleegd door RVV- leden. Nadat op 30 januari 1943 een Duitse onderofficier op de Verspronckweg werd doodgeschoten, werden er honderd inwoners uit Haarlem op transport gesteld naar Vught. Hoe de Duitsers aan de namen kwamen, is niet bekend, maar de sporen wezen naar het stadhuis. Ook moesten 127 mensen wachtlopen. De Duitsers namen de aanslag zeer hoog op.
Op 2 februari 1943 verscheen er een bericht in de krant dat een onderzoek niets had opgeleverd maar dat de dader(s) in joods-communistische kringen gezocht moest(en) worden. Tien gijzelaars werden doodgeschoten. Dat was een zware klap voor het verzet. Nadat Hannie Schaft hierover gelezen en gehoord had, besloot ze ook iets in het verzet te gaan doen. Ze besloot contact op te nemen, maar ze wist nog niet hoe.
In het volgende hoofdstuk wordt beschreven hoe Hannie Schaft bij de RVV terechtkomt.
Andere Haarlemse verzetsgroepen
Naast de kleine RVV-sabotagegroep waren er meer verzetsgroepen in Haarlem. Ik noem een aantal groep en van het verzet van links omdat Hannie Schaft alleen met de linkse verzetsgroepen te maken had.
Er was de plaatselijke afdeling van de LO.
Deze organisatie werd opgericht toen steeds duidelijker werd dat de Duitsers jonge mannen naar Duitse fabrieken wilden wegvoeren. Dr. ir. H. van Riessen en dominee Siertsma waren bekende Haarlemse LO-leden. Tientallen anderen werkten mee aan het werk van de LO.
De organisatie zou later hulp krijgen van speciale knokploegen (KP), die distributiekantoren overvielen en bevolkingsregisters probeerden te vernietigen. Landelijk werden alle knokploegen geleid door Johannes Post uit Amsterdam. In Haarlem waren de KP-prominenten Schaapman en Broekman.
Ook bestond in Haarlem de al eerder genoemde OD. Deze organisatie was snel na de capitulatie opgericht door oud-militairen. Zij verwachtten dat de bezetting niet lang zou duren en wilden daarna een soort militair gezag in het leven roepen dat de orde zou handhaven totdat een nieuwe regering in staat zou zijn de macht over te nemen. Ze hielden zich bezig met spionage en het verzamelen van militaire inlichtingen. Veel OD-leden waren ook actief in andere verzetsorganisaties.
Ook was er de Amsterdamse verzetsgroep CS-6. Dat was een sabotagegroep die o.a. NSB’ers liquideerde. Deze groep had nauw contact met het Militair Contact van de CPN. De groep is in 1943 opgerold en het restant is opgenomen in de ‘Rolls Royce’- groep. Hannie Schaft heeft waarschijnlijk contact met de CS-6 groep gehad.
De groep V-leger was een spionagegroep in Haarlem en omstreken, gericht op de ver-dedigingswerken langs de Noordzeekust.
Haarlem had echter ook tal van kleinere verzetsgroepen, die veel meer plaatselijk georiënteerd waren. Eén van de vijf groepen stond onder leiding van de sigarenhandelaar Henk Ypkemeule, bekend als Ome Henk, die onmiddellijk na de capitulatie was begonnen met zijn verzet. Hannie Schaft zou contact met hem krijgen, zoals met zoveel andere groepen in Santpoort, Velsen, Beverwijk, Heemstede en Krommenie.
Vooral in het begin werkten al die verzetsorganisaties langs elkaar heen. Pas aan het eind van de oorlog werden, op aandrang van Londen, de krachten gebundeld.
Dit alles betekent niet dat de Nederlanders zich massaal verzetten tegen de Duitse overheersing. De grote meerderheid van de bevolking stelde zich passief op.
Volgens een schatting van prof. Dr. L. de Jong zijn slechts zo’n 25.000 Nederlanders tijdens de oorlogsjaren in ons land actief geweest in het verzet.
Het beeld van 1940-1945 in Nederland is als volgt geweest: 5 procent van de bevolking collaborateurs, 5 procent in het verzet en 90 procent dat zich, al of niet mopperend, min of meer bij de situatie neerlegde.
Hannie Schaft
Kindertijd
Jannetje Johanna Schaft werd op 16 september 1920 in Haarlem geboren. Haar roepnaam was Jo of Jopie.
Ze was de tweede dochter van Pieter Schaft en Aafje Talea Vrijer. Vader was leraar aan de Rijks Kweekschool en zat in het landelijk hoofdbestuur van de socialistisch getinte Bond van Nederlandse Onderwijzers. Moeder kwam uit een fel socialistisch predikantengezin. Haar zusje Annie was vijf jaar ouder.
Jo groeide in het kleine gezin normaal op. Ze bezocht de kleuterschool, waar ze op een dag een tekening van een groot huis maakte met het woord ‘vrede’ op de gevel.
In 1927 gebeurde er een ramp voor het gezin Schaft. Annie stierf op twaalfjarige leeftijd aan difterie, een ernstige keelontsteking.
Het gezin verhuisde van het Rozenhagenplein naar de Van Dortstraat 60 in Haarlem.
Jo ging naar de Tetterodeschool. Ze was een uitstekende leerling, maar had weinig contact met haar klasgenootjes. Ze werd soms gepest met haar rode haar en sproeten. Bij haar schoolwerk werd ze door haar ouders gestimuleerd. Ze hield erg van lezen.
Het gezin Schaft leefde geïsoleerd. Onderling praatten ze vaak over politiek. Pieter Schaft was actief lid van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) en Aafje interesseerde zich ook erg voor politiek. Jo groeide op met sociaal-democratische ideeën, met name op het gebied van rechtvaardigheid en gelijkheid. De familie kwam de economische wereldcrisis van 1929 redelijk door.
In 1932 ging Jo Schaft naar de 2de HBS-B op het Santpoorterplein, vlakbij het huis in de Van Dortstraat. Ze ging niet naar het gymnasium op het Prinsenshof omdat haar ouders erg bezorgd waren en ze de fietstocht naar het gymnasium te lang vonden.
Ze had plezier in school. Haar ouders waren er trots op dat ze steeds de beste van haar klas was. Maar ook hier was ze geïsoleerd en haar klasgenoten vonden haar een beetje een tutje. Ze was altijd stijfjes gekleed. Volgens Miep Merkuur, een schoolvriendin van Jo Schaft, droeg ze soms een vest als het heel warm was, alleen omdat haar ouders bang waren dat ze kou zou vatten. Ze werd niet getreiterd, maar bleef altijd op de achtergrond.
In huize Schaft was de ontwikkeling in Duitsland een steeds terugkomend onderwerp van gesprek. Ze maakten zich zorgen over Hitler en zijn nationaal-socialisme, maar ook over Mussert en zijn NSB. Ze waren verontwaardigd over de meedogenloze en onrechtvaardige vervolgingen van de joden in Duitsland.
Jo schreef op school veel ‘politieke’ en ‘rechtvaardige’ opstellen, waaronder een opstel over de onrechtvaardige situatie in Abessinië. Daarin maakte ze duidelijk dat de Italianen o.l.v. Mussolini daar erg wreed te werk gingen.
In 1937 slaagde ze met voor Duits, geschiedenis en plant- en dierkunde een tien, voor Frans en Engels een negen en voor Nederlands een acht. De bedoeling was dat Jo lerares Nederlands zou worden, maar ze zag erg tegen het orde houden in een klas op en besloot uiteindelijk in 1938 rechten te gaan studeren in Amsterdam. Daarvoor moest ze eerst staatsexamen Latijn en Grieks doen, waar ze in1938 voor slaagde.
Studietijd
Hitler was vanaf 1933 aan de macht in Duitsland. Jo studeerde vanaf september 1938 in Amsterdam. Ze specialiseerde zich in volkenrecht. Later wilde ze niets liever dan naar Genève gaan om daar de Volkenbond nieuw leven in te blazen. Ze gaf zich op als lid van de Amsterdamse Vrouwelijke Studenten Vereniging (AVSV). Daar ontmoette ze de joodse studente Philine Polak en later ook het joodse meisje Sonja Frenk. De drie vriendinnen studeerden samen en deden leuke dingen.
Toen Duitsland op 1 september 1939 Polen binnenviel, vond Jo dat er iets gedaan moest worden: er moest hulp geboden worden. Het enige dat ze kon doen was via het internationale Rode Kruis pakjes opsturen naar gevangen Poolse officieren. Dat deed ze dan ook, maanden lang.
Ook was ze betrokken bij de oprichting van een nieuw vrouwendispuut binnen de AVSV samen met de meisjes Annie van Calsem en Nellie Luyting.
Op 10 mei brak de oorlog uit; Jo Schaft kwam een paar dagen niet in Amsterdam. Toen ze weer terug was in Amsterdam zocht ze Philine Polak en Sonja Frenk op. Het leven van alledag ging door. Op 1 juli slaagde ze voor haar kandidaats. Ze ging met Nellie Luyting en Annie van Calsem in Amsterdam-Zuid samenwonen, in de Michelangelostraat 59.
Volgens Nellie had Jo het vaak over de rechten van de arbeiders en over de wantoestanden van de crisisjaren. Ze stond, net als haar vader, pal achter de SDAP. Ze las veel, vooral geavanceerde rode literatuur, waaronder Henriëte Roland Holst. Ze at bij de AVSV op de Herengracht, luisterde naar Radio Oranje en bracht van de universiteit illegale blaadjes mee, zoals de Vrije Katheder.
In Amsterdam verscheen in het studentenblad ‘Propria Cures’ een fel hoofdartikel over het vertrek van joodse professoren en studenten. Jo maakte zich zorgen over Philine en Sonja. Ook waren er steeds meer vechtpartijen in de stad.
In december was het nieuwe vrouwendispuut een feit: ‘Gemma’ (Gemmare e minoribus appetinus = Uit de kleine dingen streven wij naar het grote). Van studeren kwam in die tijd niet veel meer terecht.
De Februaristaking in 1941 was een soort keerpunt dat het verzet in Nederland aanwakkerde, zo ook bij Jo Schaft. Ze nam aan de protesten in Amsterdam deel.
Na de zomer van dat jaar werd het Gemma-dispuut weer opgepakt. Er kwamen acht meisjes bij, ondermeer Erna Kropveld en Sonja Frenk, bij wie hun bijeenkomsten meestal werden gehouden. De Duitse inval was een vast discussieonderwerp. In de herfst werden de maatregelen tegen de joden opnieuw verscherpt. Jo: ‘Als zij niet meer door het park mogen, ga ik er ook niet meer doorheen.’ Sonja was juist heel opstandig: ‘Als ik daar niet mag lopen, doe ik het juist wel!’
Rond de jaarwisseling van 1941-1942 grepen de ouders van de meisjes in, omdat ze niet meer serieus studeerden. Jo ging weer in Haarlem wonen.
Toen de joden in 1942 een gele ster moesten dragen, stal Jo in allerlei openbare gelegenheden, zoals zwembaden, schouwburgen, concertzalen en café’s, waar niet bewaakte garderobes of kleedhokjes waren, persoonsbewijzen voor joodse onderduikers, zo ook voor Sonja en Philine. Er waren er honderden nodig; de vervalsingscentrales, die verschillende verzetsgroepen hadden ingericht, draaiden volop.
Ook hielp Jo verschillende joodse meisjes aan een onderduikadres. Ze sliepen ook soms bij haar ouders in Haarlem.
In februari 1943 werden in Den Haag twee aanslagen gepleegd die grote gevolgen hadden voor het hele universitaire leven. Op 5 februari werd generaal Seyffardt, commandant van het Vrijwilligerslegioen Nederland, in zijn woning door de 23-jarige Jan Verleun neergeschoten. Verleun was een Amsterdamse kantoorbediende die lid was van de CS-6 groep.
Er werden verschillende razzia’s op de universiteiten gehouden, zo ook op de Gemeentelijke Universiteit in Amsterdam. Er volgden nog meer aanslagen en invallen op universiteiten. Op 13 maart kwam een verordening uit: een maximum aantal mensen kon studeren en elke afgestudeerde moest een tijdje in Duitsland werken.
Tot slot moest iedereen de loyaliteitsverklaring ondertekenen. Jo riep het ‘Gemma’ dispuut bij elkaar. De meisjes besloten de verklaring niet te ondertekenen. Tachtig procent van alle studenten tekende niet. Het hele universitaire leven lag daarna praktisch stil. Jo had inmiddels haar studie weer opgepakt en deed waarschijnlijk tentamen in de restauratie van het Amsterdamse Centraal Station. Daarmee rondde ze praktisch haar studie rechten af.
Ze besloot weer definitief naar Haarlem te gaan en Philine Polak en Sonja Frenk trokken bij haar thuis in.
Jo Schaft bij de Raad van Verzet
De RVV riep - net als vele andere verzetsgroepen - op tot een algemene staking, naar aanleiding van het bevel van Wehrmachtsbefehlhaber Niederlande, General der Flieger F. Christiansen, die op 29 april 1943 verordonneerde dat alle leden van het voormalige Nederlandse leger zich moesten melden om in Duitsland te werken.
De april-meistakingen in 1943 waren het meest zichtbaar bij grote bedrijven als Van Gelder Papier in Velsen en bij Hoogovens, waar de RVV’er Jan Bonekamp opriep om te staken.
In die tijd kwam Jo Schaft via via bij de Haarlemse RVV terecht. Ze gaf te kennen dat onderduikers helpen met geld en bonnen haar niet genoeg was, maar dat ze ook actiever verzet wilde bieden. ‘Desnoods met wapens.’
De RVV gaf haar de opdracht om samen met Cor Rusman een SD-man neer te schieten. Natuurlijk vond Jo het eng, maar ze schoot. In plaats van een schot klonk er een klik. De SD’er kwam naar Cor en Jo toe en stelde zich voor als Frans van der Wiel, de commandant van de RVV. Jo had de vuurproef doorstaan. Ze was woedend, maar ze had wel laten zien dat ze geschikt was voor het verzetswerk.
Jo deed haar verzetswerk onder de naam Hannie Schaft. In het hoofdkwartier van de RVV aan de Wagenweg leerde ze de verschillende leden kennen en kreeg instructies en lessen over wapens. Hannie kon vooral goed samenwerken met Jan Bonekamp. Jan kwam uit IJmuiden. Hij was een arbeider, een individualist, waar Hannie veel bewondering voor had.
Hannie kreeg van de RVV de opdracht contact te maken met Truus en Freddie Oversteegen. Deze twee meisjes waren naar Enschede uitgeweken, waar ze als verpleegsters in een noodziekenhuis werkten omdat ze in Haarlem en omgeving door de Duitsers werden gezocht. Hannie ging naar dat ziekenhuis toe als een soort leerlingverpleegster. De tante van Truus en Freddie, tante Griet, bracht Hannie bij Truus en Freddie en stelde haar voor als een vriendin. Truus en Freddie kenden Hannie helemaal niet en dachten dat het een infiltrante van de Duitsers was. Daarom reageerden Truus en Freddie heel koeltjes. De directrice van het noodziekenhuis voelde dat er spanning was en gaf hen haar kamer zodat de meisjes daar serieus konden praten. Hannie stelde zich voor als juffrouw de Wit en zei dat ze door Frans was gestuurd. Truus en Freddie hadden hun revolver in de aanslag en vroegen of Hannie niet wat duidelijker kon zijn. (Hannie had ook haar pistool schietklaar). Er viel een diepe stilte. Toen die ondraaglijk werd, begon Truus plotseling onbedaarlijk te lachen. De meisjes zagen allemaal het stomme van de situatie in en ze hebben toen ‘schandalig’ gelachen. Hannie legde haar pistool op tafel, zodat Truus en Freddie wisten dat het goed zat.
Sindsdien waren Hannie, Truus en Freddie goede vriendinnen en deden het verzetswerk veel samen. Truus was de aanvoerster, want Hannie was een beetje zweverig en Freddie was nog wat jong.
Hannie ontmoette ook Witte Ko, leider van de Zaanse RVV en Freek en Gerben Wagenaar. Ze leerde van Jan Bonekamp schieten, in het bos. Hannie leerde Truus en Freddie Duits en Engels, omdat dat nog van pas kon komen. Eerst weigerden Truus en Freddie om Duits te leren, maar toen Hannie hen duidelijk maakte dat juist het vloeiend Duits spreken erg belangrijk was, bijvoorbeeld als ze zich moesten voordoen als ‘Moffenmeiden’, stemden Truus en Freddie toe. Ook discussieerden ze veel. Hannie en Truus kwamen in contact met Henk Ypkemeule (ome Henk) en via hem kwamen ze Duitsers op het spoor die regelmatig in het Overveense Stoopbad zwommen, onder leiding van Willy Lages. Ze probeerden inlichtingen in te winnen en de informatie werd doorgespeeld. De twee meisjes stalen er zelfs revolvers. Hannie’s ouders merkten niet veel. Ze vermoedden wel wat, maar stelden geen vragen. Hannie sprak zo min mogelijk over haar verzetswerk, zodat zij zichzelf en anderen niet in gevaar bracht.
Hannie Schaft maakte in november 1943 voor het eerst een grote actie mee. Samen met Jan Bonekamp, Jan Brasser uit Krommenie en een vierde RVV-er werd een poging gedaan om de elektriciteitscentrale van het PEN in Velsen-Noord onklaar te maken. Dat gebeurde op 27 november. J. Brasser: ‘Alleen de eerste lading deed het zodat er maar één transportsysteem beschadigd was (de aanvoer van de kolen liep vertraging op), maar die aanslag gaf de bevolking wel een opkikker: het heeft dus zin gehad.’
Een paar dagen later lieten de burgemeesters van Beverwijk en Velsen overal een tweetalige proclamatie opplakken waarin een aantal strafmaatregelen werd aangekondigd. Er moesten ook mensen wachtlopen, onder wie Jan van Baarsel. Jan Bonekamp was niet meer te stuiten en schoot Hans van de Berg, een fanatiek controleur van persoonsbewijzen, neer.
Op 1 december werden als antwoord, in opdracht van de Sicherheitspolizei in Amsterdam, de directeur en boekhouder van het Gewestelijk Arbeidsbureau in Beverwijk (dat waren directe chefs van Van de Berg: B.V. Pauw en L.B. Verdoorn) in hun Heemsteedse woningen neergeschoten. De Silbertanne-organisatie van het ‘Sonderkommando Feldmeyer’ was verantwoordelijk voor de aanslag op Verdoorn. Willy Lages, ‘Aussendienststellenleiter’ van de Sicherheitspolizei in Amsterdam was verantwoordelijk voor acties van de Silbertanne-organisatie in Noord-Holland. Zijn Duitse medewerkers Emil Rühl, Friedrich Viebahn en Friedrich Viermann hielden bij die acties dikwijls toezicht, het ‘vuile’ werk werd opgeknapt door gerekruteerde Nederlandse SS-ers, die dikwijls ook in politiedienst waren. De Amsterdammer Maarten Kuijper was er een van. Hannie Schaft kreeg met hen allen te maken.
Hannie Schaft en Jan Bonekamp
Op 16 april 1943 was er een bombardement op de Amsterdamse Buurt in Haarlem. Er werd een groot deel verwoest. De RVV-er Jan Bonekamp werd hierdoor nog fanatieker in het verzetswerk.
Zandvoort viel onder het kustverdedigingsplan van de Duitsers. Het was één van de taken van Hannie om door middel van verkenningen en gesprekken met Duitsers alle verdedigingswerken aan de kust in kaart te brengen. In het kustgebied was de toegang streng verboden, maar door een vervalste ‘Ausweis’ met stempels kon ze overal komen. Als een soort ‘moffenmeid’ maakte ze met Duitse militairen praatjes om zo aan inlichtingen te komen. Hannie sprak heel goed Duits, dus dat kwam goed uit. De informatie werd aan Londen doorgeseind en daar gecombineerd. Zo konden de Duitse verdedigingswerken gebombardeerd worden. Hannie won ook vaak inlichtingen in over nieuwe bunkers en/of nieuwe mijnenvelden van de Duitsers. Op die tochten nam ze pakken illegale kranten mee van De Waarheid, Vrij Nederland, Trouw en Parool. Dit deed ze samen met Truus.
Op 20 januari 1944 nam Hannie in Haarlem deel aan een nieuwe sabotagedaad van de RVV-groep. Het doelwit was de Rembrandtbioscoop aan de Grote Markt. De RVV-ers wilden een einde maken aan de vertoning van de vele Duitse propagandafilms. Cor Rusman en Hannie Schaft zouden als verliefd paartje een brandbom plaatsen en Jan Heusdens zou, samen met een jonge medewerker van de RVV, vanaf de andere kant van de zaal een tweede brandbom plaatsen. Er werd ‘helaas’ een Duitse revue gedraaid en een vrouw ontdekte de tweede brandbom. Ze konden nog wel wegkomen. Bij Cor en Hannie was het ook niet gelukt, de bom ontbrandde in de hal. In Haarlem was de aanslag mislukt, maar de RVV heeft in Amsterdam het Rembrandttheater in de fik gestoken, aldus Jan Heusdens.
Jo ging in die tijd het huis uit, want ze had problemen met haar ouders over haar ‘duistere praktijken’. De Sicherheitsdienst deed steeds meer invallen, o.a. in het huis van Mari Andriessen aan de Wagenweg, waarin de RVV haar hoofdkwartier had.
Een betrouwbare ambtenaar van het stadhuis Velsen werd door de RVV benaderd en die zag kans een heel nieuwe kaart in het bevolkingsregister te brengen voor Hannie Schaft op naam van Johanna Elderkamp. Deze vrouw was - op papier althans - geboren in Zürich, Zwitserland. Dat was voor de Duitsers niet te controleren. Op de kaart werd genoteerd dat het persoonsbewijs 040734 werd afgegeven op 8 maart 1944.
Hannie trok steeds meer op met Jan Bonekamp. Ze bleek even onverzettelijk, fanatiek en rusteloos te zijn als hij. Jan pleegde heel wat aanslagen en overvallen en deed mee aan veel sabotage-acties. Dan zei hij altijd: ’Weer eentje minder’ of ‘Weer honderd mensen gered’. Veel opdrachten tot liquidatie kreeg hij van de Zaanse RVV-commandant Jan Brasser.
De RVV kreeg uit allerlei inlichtingen de indruk dat spoedig in West-Europa een invasie kon volgen. In overleg met de top werd besloten wapens en munitie te verbergen op verschillende plaatsen in Noord-Holland. Vandaaruit werden ze dan verdeeld en verder getransporteerd (om bruggen en spoorbanen op te blazen). Jan Brasser, Hannie Schaft, Jan Bonekamp en nog iemand zouden een wapendepot uit een van de Zaanse dorpen met de fiets overbrengen.
Op 6 juni 1944 was het D-day. Twee dagen later schoten Hannie en Jan Bonekamp Piet Faber, een banketbakker die bekend stond om zijn verraderspraktijken, neer. Jan vroeg meteen aan Jan Brasser wie de volgende zou zijn. Brasser zei dat Jan wat rustiger aan moest doen.
Toch gaf hij aan Jan en Hannie de opdracht (hij wist dat Jan anders op eigen houtje te werk zou gaan) om de Zaanse politiekapitein Ragut te elimineren. Deze werkte bij de Sicherheitspolizei Amsterdam. Hij had vaak twee pistolen op zak dus moesten ze erg voorzichtig zijn.
Hannie en Jan hielden eerst een verkenningstocht. Tijdens hun voorbereidingen op 12 juni werden er kameraden na een overval op de Weteringschans terechtgesteld, onder wie Gerrit van der Veen. Hannie en Jan waren er kapot van en dat maakte ze nog verbetener.
Jan Bonekamp was ondergedoken in Limmen bij Jan en Trijntje Bult. Hannie is daar ook een maand bij in huis geweest. Jan was getrouwd en had een dochtertje. Volgens Trijntje was hij waarschijnlijk verliefd op Hannie en zij op hem.
Op 21 juni vertrokken Hannie en Jan vroeg van het huis van Jan en Trijntje Bult. In Zaandam wachtten ze Ragut op. Hannie schoot op hem en fietste pijlsnel weg. Ragut viel van zijn fiets en lag op straat. Er vloog net een formatie bommenwerpers over zodat de meeste mensen dachten dat Ragut door de bommenwerpers was geraakt. Jan kwam dichterbij om het genadeschot te geven, maar Ragut schoot op hetzelfde moment. Ragut stierf. Jan was levensgevaarlijk in zijn buik geraakt. Hij strompelde weg en belde aan bij het huis van twee oude dametjes. Hij bloedde ontzettend. Eén vrouw riep een politie-agent die razendsnel Jans revolver wegmoffelde.
Jan werd naar de eerste hulppost gebracht op het politiebureau. Een collaborerende politieman waarschuwde de Sicherheitsdienst.
Hannie wist van niets. Ze fietste als een gek langs Trijntje en andere mensen en wachttte. Brasser vertelde haar later alles. Ze waren van plan Jan per ambulance naar het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis te brengen. Hannie ging onmiddellijk naar Haarlem. Ze sloeg alarm bij de RVV en samen met Truus Oversteegen ging ze naar Amsterdam. Daar zagen ze Jan op een brancard. Hij werd zwaar bewaakt. Ze konden niets doen. Hannie was helemaal kapot. De Duitsers spoten Jan vol met een stimulerende stof die hem aan het praten moest krijgen. Jan zei niet veel en mompelde nauwelijks hoorbaar een paar woorden. Uiteindelijk noemde hij het adres van zijn vrouw in IJmuiden en waarschijnlijk ook dat van
Cor Koelman, een RVV’er die vaak samen met Hannie werkte. Niet duidelijk is er wat er vlak voordat Jan stierf gebeurde. Volgens Ton Kors boog Emil Rühl zich, toen de Duitsers niets meer loskregen, over hem heen en zei dat hij een vriend was. ‘Kan ik nog wat voor je doen?’ vroeg hij. Jan noemde de naam van Hannie Schaft en haar adres in de Van Dortstraat. Een paar ogenblikken later stierf hij. Jan Brasser, die een ploeg had klaarstaan om hem uit het lazaret te halen, hoefde niet meer in actie te komen. Volgens het boek van Truus Oversteegen heeft een zogenaamde verzetsverpleegster Jan Bonekamp toegefluisterd dat, als er nog wat te waarschuwen viel, zij het wel wilde doen. Jan zou toen Hannie’s adres genoemd hebben.
De dood van Jan Bonekamp was een zware slag voor Hannie. Truus Oversteegen praatte een nacht lang op haar in. Hannie was ontroostbaar.
De RVV besefte dat er onmiddellijk actie moest worden ondernomen. Hannie mocht niet meer in de Van Dortstraat komen en Philine Polak moest een nieuw onderduikadres krijgen.
Hannie dook onder. De Sicherheitspolizei, onder wie Emil Rühl, deed een week later een inval in de Van Dortstraat. Hitler zelf eiste Hannies opsporing.
De ouders van Hannie konden niets vertellen, omdat ze eenvoudig niets wisten. De Sicherheitspolizei gijzelde de ouders in Vught, in de hoop dat hun dochter zich daar zou melden. Ook Cor Koelman kreeg een inval.
Hannie dook onder bij de familie Elsinga op de Buitenrustlaan 22 (Harm Elsinga was een collega van de vader van Hannie). Hannie was overspannen en zwaar depressief. Ze moest binnenblijven en er moest iets aan haar opvallende haar gedaan worden. De kapper verfde het zwart en ze zette een brilletje van vensterglas op, dat ze van Erna Kropveld geleend had. Daardoor was Hannie onherkenbaar geworden.
Toch kwam later langzaam de rode kleur terug en dat was gevaarlijk. Truus Oversteegen: ‘Hannie speelde in die tijd met de gedachte zich bij de Duitsers aan te geven. Dat hebben Freddie en ik uit haar hoofd weten te praten, want de Duitsers zouden haar ouders nooit hebben laten gaan als Hannie zich zou aangeven.’ Toen Hannie wat opgeknapt was, pakte ze het verzetswerk weer op. Met Truus en Freddie trok ze er dagelijks op uit. Truus Oversteegen over het verzetswerk: ‘We streden alleen tegen echte fascisten, niet tegen onschuldige mensen. Zo hebben wij bijvoorbeeld het kidnappen van de kinderen van Seyss Inquart geweigerd.’ Seyss Inquart was de Reichskommissar van Nederland, die meewerkte aan de deportatie van joden en aan de Arbeitseinsatz.
Truus en Hannie waren veel in Wassenaar te vinden, waar ze vermomd als Duitse meiden probeerden aan te pappen met hoge Duitse militairen voor inlichtingen over de V-2 installaties daar. De meisjes waren door hun unieke positie voor het verzet onvervangbaar. Ze hebben niet alleen Duitsers en NSB’ers geliquideerd, maar ook illegale krantjes verspreid en joodse kinderen ondergebracht. Ook werden ze wel eens door andere verzetsgroepen uitgezonden.
Hannie probeerde mee te doen aan een nieuw project van de RVV: de liquidatie van de kopstukken uit de Haarlemse recherche-dienst: de inspecteur Fake Krist en zijn ondergeschikten Willemse en Smit. Er werden verschillende verzetsgroepen voor ingezet.
Op 5 september 1944 ging via Radio Oranje het bericht dat de geallieerden bij Breda stonden. NSB’ers vluchtten en onderduikers vertoonden zich openlijk op straat. Deze dag wordt ‘dolle dinsdag’ genoemd. (Ook de Haarlemse NSB-burgemeester Plekker vluchtte). Er kwamen helaas geen Canadezen (zoals verwacht) maar Duitsers op de Wagenweg. Mensen die na dolle dinsdag nog lid werden van het verzet, worden septembervliegen genoemd. Jan Heusdens en Truus Oversteegen schoten op 5 september Smit neer (Jan kreeg een kogel in zijn been). De aanslag op Fake Krist mislukte echter. Cor Rusman en Hannie Schaft probeerden Willemse te liquideren. Hannie raakte hem in zijn arm, maar toen ketste haar pistool, ze probeerde haar wapen in orde te maken maar viel. Willemse waggelde op haar af en schoot zijn pistool op haar leeg. Een kogel ging dwars door een van haar bovenbenen.
Cor nam Hannie mee naar de huisarts van haar ouders, deze was te vertrouwen.
Truus was gewaarschuwd en ging mee. Hannie had geluk: de kogel was dwars door het vlees van haar been heengegaan. Hannie dook onder bij een leraar, W. ter Horst aan de Ramplaan. Daar bleef ze een week. Daarna ging ze weer terug naar de Elsinga’s, waar ze hoorde dat haar ouders uit Vught waren vrijgelaten.
Op 17 september 1944 waren er luchtlandingen bij Arnhem en Nijmegen. De geallieerde actie bij Arnhem had in Haarlem het gevolg dat opnieuw NSB-functionarissen vluchtten. De Duitsers werden steeds agressiever en verscherpten hun controles. De Wehrmacht begon op grote schaal fietsen te vorderen. In Haarlem-Noord vond een grootscheepse evacuatie plaats, waardoor veel onderduikers naar een nieuw onderduikadres moesten. Ook waren er evacuatieplannen voor IJmuiden, Bloemendaal, Santpoort, Driehuis en Beverwijk.
Op 22 september was er nog maar twee uur per dag gas en op 9 oktober hield de elektriciteitsvoorziening op. De verzetsgroepen werden nu actiever dan ooit. De illegale zenders maakten lange dagen.
Hannie en Truus waren nog steeds met de opdracht ‘Fake Krist’ bezig, op wie na de mislukking van 5 september al weer een keer geschoten was. Hannie won inlichtingen over de man in en dat kostte veel tijd.
Hannie, Truus en Freddie kregen vaak wapeninstructie van een tandarts op de Kloppersingel. Ze praatten ook over de toekomst. Hannie: ‘Het is net of ik het einde van de oorlog niet zie. Als ik daarover denk, is het net of er een groot doek valt’. Later heeft ze nog eens gezegd: ‘Ik wordt nog eens begraven in een mooie kist met de driekleur eroverheen en de koningin erbij.’
De aanslag op Fake Krist
Op 25 oktober 1944 stonden Hannie en Truus ‘s ochtends tegen half acht in de buurt van de katholieke basiliek St. Bavo aan de Leidsevaart. Ze waren van plan een aanslag op Fake Krist te plegen. De afgelopen tijd was het bij elkaar al vier keer geprobeerd door verschillende verzetsgroepen.
Tegen kwart over acht zagen ze hem op de fiets over de Westergracht dichterbij komen en net toen de twee vrouwen hun fietsen in beweging trapten, hoorden ze schoten. Vijf keer. Fake Krist viel morsdood van zijn fiets. De politieknokploeg was hen voor geweest. Het is zuiver toeval dat twee verzetsgroepen op dezelfde dag een aanslag opzetten, zelfs op hetzelfde tijdstip.
‘Zwarte Kees’, alias Gommert Krijger, had vanuit de school op de hoek Westergracht-Leidsevaart geschoten. Alle schoten waren raak geweest. Hannie en Truus zeiden dat ze de politie zouden waarschuwen en fietsten hard weg. De ploeg die vanuit de school had geschoten, kon maar ternauwernood wegkomen.
Als represaille moesten acht huizen op de hoek Leidsezijstraat-Westergracht binnen drie kwartier worden ontruimd. Ze gingen in vlammen op. Later werden op die hoek gijzelaars neergeschoten. Truus was daarbij aanwezig. Met anderen werd ze aangehouden toen ze toevallig passeerde. Iedereen werd aangehouden en verplicht om toe te zien hoe de Duitsers wraak namen. Toen de geweren aan de schouders werden gezet begon een oude man aarzelend het Wilhelmus te zingen. Toen klonken de schoten. De lichamen van de gijzelaars vielen neer.
Na de aanslag trokken de drie meisjes naar het noorden om locaties te bekijken waar eventueel wapens gedropt konden worden. Hannie was ook regelmatig in Amsterdam te vinden waar ze boodschappen afgaf op contactadressen voor de RVV.
De winter van 1944/1945
In de hongerwinter intensiveerden Hannie en Truus voor de RVV de contacten met andere illegale groepen in Haarlem en omgeving. In die periode stonden ze voortdurend in verbinding met de Velsense illegaliteit. Voor de Velsense illegaliteit moesten Hannie en Truus vaak pakjes wegbrengen. Ze stopten daar echter mee toen ze ontdekten dat er misbruik van hen gemaakt werd. Na de oorlog zou blijken dat deze groep een dubbelrol speelde. De ‘Velser affaire’ groeide na de bevrijding tot diep in de jaren ’50 uit tot een nationaal schandaal. Hun wantrouwen was niet ten onrechte geweest.
Ondanks afspraken om van beide kanten geen mensen meer te liquideren gingen de drie meisjes door met het verzet. Hannie bracht kranten rond en kwam in contact met de koerierster Jasperina de Bak, die onder de schuilnaam ‘de Gravin’ opereerde.
Hannie gaf haar inlichtingen door aan Londen. De Duitsers werden nog agressiever en gingen gewoon door met het executeren van mensen. Ook de RVV hield zich niet meer aan de afspraken en ging door met het verzet.
Hannie en Truus probeerden de spoorbrug over het Spaarne op te blazen. De Duitsers trachtten namelijk met eigen personeel de spoorwegen aan het rijden te houden, zodat grote bedrijfsinstallaties, o.a van Hoogovens, naar Duitsland afgevoerd konden worden. De sabotage-aanslag mislukte. Wel lukte een sabotagepoging in het Santpoortse Netelbos, waar een trein werd opgeblazen en het spoorwegverkeer van de Duitsers wekenlang werd ontwricht. Truus vindt dat het leukste klusje wat ze in de oorlog gedaan heeft.
In maart 1945 was de bevrijding voelbaar. Op 1 maart schoot Hannie met Truus de politie-inspecteur J. Zierikzee neer. Deze man stond bekend om zijn scherpe controles op clandestien lichtgebruik. Vanaf 7 maart werd regelmatig Zweeds brood en margarine uitgereikt (op die dag werden de gebroeders Van der Haas van de RVV gefusilleerd: opnieuw een klap voor het verzet).
Op 15 maart zagen Hannie en Truus toevallig de beruchte Ko Langendijk rijden. Ze schoten op hem. Hannie’s pistool ketste na de eerste schoten en Truus vuurde daarna nog acht keer. De meisjes fietsten weg. In een hotel verscholen ze zich en werden net niet gesnapt. Hannie bepoederde na een aanslag altijd eerst haar gezicht om ‘mooi’ te sterven.
Op 19 maart belden Hannie en Truus aan bij Gerdo Bakker, de vals gebleken contactman voor de illegaliteit, en schoten hem neer (in opdracht van de V.I.).
Hannie, Truus en Freddie schaduwden ook madame Sieval, een Franse vrouw die nauwe banden had met de Sicherheitsdienst. Ze bedachten van alles: de vrouw kwam bijna nooit buiten. Toen ze toch naar buiten kwam, had ze haar kind bij zich. Daarom besloten Hannie en Truus niet te schieten.
Op 21 maart schoten Hannie en Truus op madame Sieval, maar de dikke bontjas van de vrouw had alle kogels opgevangen en ze kon ontsnappen.
Hannie Schaft wordt gearresteerd
Op 21 maart 1945 vertrok Jannetje Johanna Schaft vroeg in de avond vanuit het huis van de Elsinga’s naar IJmuiden om daar een pak Waarheid- en Vrij Nederland-kranten af te leveren. Ze zou die nacht niet thuis slapen.
Ze fietste naar Haarlem-Noord en kwam op de Rijksstraatweg bij de dikke zware Mauer-muur. Die avond was er een controle en hoe het ging, ging het, maar Hannie werd aangehouden. Er was geen weg terug. Ze moest haar fietstas openmaken en daarin zagen de twee controlerende Duitse militairen de verzetskrantjes.
Ze moest apart gaan staan. Haar handtas met haar pistool (een 9 mm FN 28730) erin werd haar afgenomen. Er was nog één kleine hoop, want de bevelvoerend officier van het groepje controleurs bleek de Duitse luitenant Willy te zijn. Dat was dezelfde man met wie Hannie in 1943 in het Stoopbad vriendelijke praatjes maakte.
Luitenant Willy bleek Oostindisch doof te zijn toen ze hem riep. En al die tijd dat ze stond te wachten met voor zich een Duitser die het geweer in de aanslag op haar gericht had, kwam de luitenant niet bij haar in de buurt. Hij kende haar niet.
Twee zussen van commandant Frans van der Wiel zagen haar doodongelukkig bij die muur staan. Ze probeerden hun broers Sander en Frans te bereiken en ook de twee zusjes Oversteegen, maar dat lukte niet.
Tenslotte werd Hannie met een auto naar de Ripperdakazerne gebracht voor het eerste verhoor. Ze ging door naar de Ortskommandantur in de Haarlemmerhout en ook daar probeerden de Duitsers te weten te komen wie ze was, maar ze zei niets. Aan het eind van de avond brachten ze haar naar het Huis van Bewaring aan de Oostvest. De Nederlander W. Haverkort had dienst. De Duitsers keken in haar handtas en zagen toen pas het pistool. Hannie werd naar cel 18 gebracht op de eerste etage en er werd een schildwacht voor haar deur geplaatst.
Geert Bijl verving Haverkort. Hij zocht naar mogelijkheden haar diezelfde nacht uit de gevangenis te halen, maar Hannie werd onverwacht uit haar cel gehaald en meegenomen door de Duitser Emil Rühl. Deze was al heel lang naar Hannie op zoek en was door stom toeval die avond in het Haarlemse Huis van Bewaring. Hij bracht haar naar Amsterdam: hij besefte dat ze Hannie Schaft was. Emil Rühl bracht haar naar het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg. Daar begonnen de verhoren onmiddellijk. De SD (= Sicherheits Dienst) kon in haar handen wrijven: ze hadden eindelijk het ‘rothaarige Mädel’.
Lages werd in kennis gesteld. Ook de Duitsers Viermann en Viebahn werden opgetrommeld.
De Elsinga’s maakten zich de volgende dag ongerust. Truus Oversteegen kwam langs en toen ze hoorde dat Hannie niet thuis was zei ze dat het niet goed zat. Ze ging op onderzoek uit. De RVV sloeg groot alarm, ook naar de andere verzetsgroepen in Haarlem. Er werden gejaagd inlichtingen ingewonnen en het verzet kreeg te horen dat op het bureau van de Ortskommandantur de vorige avond een meisje was binnengebracht. Het signalement klopte. De uitvalswegen van Haarlem werden afgezet. Ze waren te laat. Hannie zat in haar piepkleine cel geïsoleerd van andere gevangenen. Niemand mocht met haar praten. Op haar deur hing een bordje met ‘Mörderin’. Ze moest haar zwarte haar wassen waardoor het weer rood werd: nu wisten de Duitsers zeker dat zij Hannie Schaft was. Ze werd dag en nacht verhoord. In het begin vertelde ze niets, maar op den duur werd ze murw gepraat. Namen van kameraden uit het verzet noemde ze niet, want niemand kreeg een inval van de Duitsers in die dagen. Wel kregen de Elsinga’s een inval van Rühl, Lages en Aus der Fünten (dat wisten de Duitsers via het officieel geregistreerde valse persoonsbewijs). Hannie werd op de binnenplaats van het Huis van Bewaring gefotografeerd. De politiefoto’s laten een Hannie Schaft zien met een behuild gezicht, met krampachtig gebalde vuisten, een zakdoek tussen de rokband geklemd.
De SD dreigde aanvankelijk Hannie op de binnenplaats van de gevangenis aan de Amstelveenseweg te zullen fusilleren. De foto, die slechts voor het archief diende, maakt duidelijk dat de Duitsers er in geslaagd waren te suggereren dat ze hier inderdaad ter dood zou worden gebracht.
Hannie gaf de aanslag op Ko Langendijk toe en dat heeft ook ‘positieve’ gevolgen: de Duitsers liepen namelijk met het plan rond om vijf vrouwen te fusilleren als represaille voor de aanslagen in Haarlem en omgeving die door twee meisjes waren gepleegd. De vijf vrouwen zijn daardoor niet terechtgesteld.
Het verzet zat intussen niet stil. In allerijl probeerde ze te weten te komen waar Hannie naartoe gebracht was. Amsterdam, luidden de berichten. Dat kon de Weteringschans of de Amstelveenseweg zijn. Truus ontwikkelde een plan om haar daar weg te halen. Ze zou beginnen op de Weteringschans.
Ook de Velsense illegaliteit was aan het werk. Hen werd verzekerd (niet bekend door wie) dat Hannie niet zou worden doodgeschoten.
De Duitsers besloten dit echter toch te doen, ondanks de afspraak met de Binnenlandse Strijdkrachten en ondanks hun principe om geen vrouwen te executeren (De Duitsers beseften ook dat het einde van de oorlog in zicht was).
Emil Rühl bij de Verklaring van Duisburg in 1975: "Voor ons was ze een Mörderin, een terroriste die onze mannen doodschoot. Iemand die jacht op ons maakte en wij maakten jacht op haar. Voor haar gold aan het eind van de oorlog: ‘Kein Gerechtigkeit aber Vergeltung’ en daarom is ze terechtgesteld."
De Duitsers vonden dus dat Hannie Schaft terecht gesteld moest worden. Het bevel tot executie kwam van Willy Lages.
Het is niet duidelijk of Willy Lages zelf de opdracht tot liquidatie van Hannie heeft gegeven of dat hij telefonisch bevel had gekregen van Oberregierungsrat Hans Kolilz uit Den Haag.
Op 17 april 1945 werd Jannetje Johanna Schaft uit haar cel gehaald. De Duitser Mattheus Schmitz kwam haar halen samen met de Nederlandse rechercheur Maarten Kuijper, die bekend stond om zijn arrestaties, zijn medewerking aan de Silbertanne-moorden en zijn wreedheid bij verhoren. Hannie wist dat dit het einde betekende, want ze gilde heel hard en heel lang. Ada van Rossem, een gevangen vrouwelijke arts, hoorde het. Andere gevangenen hielden hun adem in. Buiten het gebouw stond een grote wagen klaar met een Nederlander aan het stuur. Ook zaten er de Duitsers Korbs en Küting in. Zij hadden pistoolmitrailleurs bij zich. De auto reed naar Haarlem, waar bij de Orts- kommandantur een soldaat van de Feldgendarmerie (een zogenoemde Gefreiter) instapte, die een schop bij zich had. Ze reden naar het Overveen, richting strand. Niet ver van de plaats waar nu het Spartelmeertje ligt werd halt gehouden. Korbs en Klüting bleven achter, evenals de Nederlandse chauffeur. Hannie werd verder mee het duin ingenomen door Kuijper en Schmitz. De Feldgendarme-man sjokte achter hen aan.
Schmitz schoot op Hannie’s hoofd, maar zijn schot ketste. Het hoofd van Hannie bloedde. Ze riep: ‘au!’
Volgens het boek van Truus Menger-Oversteegen zat de Duitser Emil Rühl in de auto en schoot Lages op haar. Toen het schot ketste riep Hannie nog tegen Lages: ‘Ik schiet beter’! (Volgens een verklaring van Lages en Rühl). Uiteindelijk maakte Kuijper er met een machinegeweer een einde aan.
De Gefreiter en Kuijper groeven een gat, waar ze het lichaam van Jannetje Johanna Schaft inwierpen. Vervolgens overdekten ze dit met zand. Het ging echter zo haastig dat er een pluk van het lange rode haar van Hannie boven het zand bleef uitsteken.
Onwetend van dit alles ging Truus Oversteegen in een Duits verpleegstersuniform naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam. Ze hing een verhaal op dat ze Hannie moest meenemen voor medisch onderzoek: ze huilde veel om de mensen daar te overtuigen, ze ging het zelfs bijna zelf geloven. Dat was een grote desillusie: ze werd naar de Amstelveenseweg doorverwezen. Daar lieten ze Truus een boek zien met de naam J.J.Schaft doorgestreept: ‘Ist nicht mehr da.’ Truus viel flauw en er kletterden twee grote revolvers uit haar zakken, die gelukkig door niemand werden gezien. Truus dacht dat Hannie voor verhoor weggehaald was. Ze wist nog van niets.
Na de bevrijding is Truus met Philine Polak weer teruggegaan naar de Amstelveenseweg met een grote bos rozen. De gevangenen werden door familie en vrienden opgehaald. Truus stond op Hannie te wachten en te kijken, maar Hannie kwam niet... ‘Truus stond daar maar met haar rozen en heeft toen heel hard gehuild.’ Ook Harm Elsinga ging naar Hannie op zoek en werd van het kastje naar de muur gestuurd. Uiteindelijk belandde hij op het bureau van een Canadese officier. Die vertelde dat Lages gepakt was en dat deze de enige was die hem verder zou kunnen helpen. Lages vertelde hem dat Hannie ‘erschossen’ was.
De ouders van Hannie geloofden na de bevrijding dat hun dochter nog in leven was. Ze hadden nog hoop, want ze dachten dat Hannie achter de IJssellinie terecht was gekomen en dat ze een paar dagen later thuis zou komen.
Op 21 mei 1945 ging mevrouw Schaft naar mr. Sikkel, de officier van justitie die in de oorlog gewestelijk commandant van het verzet was geweest. Hij bracht haar op de hoogte. Thuis vertelde ze het haar man. Beide mensen waren kapot van verdriet.
De begrafenis van Hannie Schaft
Na de bevrijding werd bij grondig onderzoek naar Hannies mogelijke verblijfplaats - het verzet wist niet dat ze geëxecuteerd was - haar graf in de duinen van Overveen gevonden. Haar lichaam lag in een ondiepe kuil, een paar centimeter onder de grond, dichtbij verschillende grote massagraven waarin meer dan vierhonderd verzetsmensen en gijzelaars lagen. Maarten Kuijper, de Amsterdamse rechercheur die haar het genadeschot had gegeven, wees zelf de plaats aan. Op 27 november 1945 werd Jannetje Johanna Schaft in diezelfde duinen waar ze doodgeschoten was, op de Erebegraafplaats herbegraven, temidden van 421 andere mensen, van wie ze velen had gekend. Hannie Schaft was de enige vrouw!
De begrafenis vond plaats in aanwezigheid van koningin Wilhelmina , prinses Juliana en prins Bernhard.
De vele kilometers weg vanaf de Grote- of Sint Bavokerk in Haarlem, waar een plechtige herdenkingsdienst plaatsvond, naar de begraafplaats, was afgezet door oud-verzetsstrijders en honderden jongens en meisjes. Kameraden uit de illegaliteit droegen de kist op hun schouders. Postuum kreeg Hannie Schaft het Wilhelmina-verzetskruis uitgereikt en een bijzondere onderscheiding van de Amerikaanse opperbevelhebber Eisenhower.
Hannie Schaft en het communisme
Na haar begrafenis was de strijd nog niet voorbij. De persoon Hannie Schaft zou in de jaren die volgden middelpunt van gesprek worden tijdens grote meningsverschillen en heftige discussies. Gedurende de Koude Oorlog werden er vele discussies gevoerd over het wel of niet communistisch zijn van Hannie Schaft.
Tijdens de Koude Oorlog wilde de jeugd van de CPN een Hannie Schaft-herdenking houden. In De Waarheid en in het blad Jeugd werden oproepen geplaatst massaal deel te nemen aan deze herdenking. In navolging van Franse demonstraties tegen herlevend fascisme, had men portretten van Hannie Schaft uitvergroot en op borden geplaatst.
Op 27 november 1952 verzamelden zich ongeveer vijfduizend oud-verzetsmensen, jongeren en communisten bij het begin van de Zeeweg in Bloemendaal. De vorige avond was bij monde van burgemeester Den Tex van Bloemendaal de Hannie Schaft-herdenking verboden. Het werd van weerskanten een politieke zaak. Tanks probeerden de menigte tegen te houden. Een paar mensen zijn langs een grote omweg toch bij Hannies graf gekomen en hebben daar hun bloemen kunnen neerlegen. Ze zijn later gegrepen en voor de rechter gesleept.
Hannie Schaft als symbool voor het verzet
Nu, in 1998, is de Koude Oorlog al bijna tien jaar voorbij en wordt de Hannie Schaft-herdenking jaarlijks gehouden. Freddie Dekker-Oversteegen zit in het bestuur.
Truus Menger-Oversteegen heeft het beeld van Hannie Schaft, dat in het Kenaupark in Haarlem staat, gemaakt. Op 3 mei 1982 onthulde prinses Juliana het bronzen beeld onder massale belangstelling.
Het is nog een hele toestand geweest of er een beeld van Hannie Schaft moest komen en wie het zou maken. Jaren was er sprake van een beeld, maar dat werd afgehouden om politieke redenen. Truus werd door mensen van het Auschwitz-komitee opgebeld, die zeiden dat er een vreselijk Hannie-Schaft beeld zou komen. Het beeld was door twee jonge kunstenaars ontworpen en moest een betonnen kooi met tralies voorstellen. Heel veel mensen vonden dat een verschrikkelijk idee. Als ze de kooi hadden opengebroken, dan had er nog iets van verzet ingezeten, maar dit was niks. Er kwam een vergadering waarbij Truus Menger-Oversteegen uitgenodigd werd als voorzitster van de verzetsbeweging. Ze legde uit wat zij er van vond en uiteindelijk mocht ze zelf een paar ontwerpen inleveren, onder een pseudoniem. Ze had vijf ontwerpen ingeleverd en heeft uiteindelijk gewonnen. Want als er iemand hiervoor in aanmerking komt is het natuurlijk Truus Menger-Oversteegen, want zij is beeldhouwster, verzetsstrijdster, een Haarlemse én ze heeft samengewerkt met Hannie Schaft. Als ze de opdracht niet had gekregen, was ze gaan emigreren.
Conclusie
Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren maar weinig mensen actief in het verzet. De meeste mensen hielden zich afzijdig en stelden zich passief op. Zij accepteerden de situatie min of meer (dat was ongeveer 90%). Er werd wel wat passief verzet gepleegd, zoals het luisteren naar Radio Oranje en het lezen van illegale krantjes.
Dan was er nog een kleine groep (ongeveer 5%) die uit collaborateurs bestond. Zij verraadden onderduikers en werkten samen met de Duitsers.
De overigen (ook ongeveer 5%) zaten in het verzet. Zij drukten en/of verspreidden illegale krantjes, er werd hulp geboden aan onderduikers, er werden inlichtingen verzameld voor Engeland en er werd sabotage gepleegd. Van die groep was een klein deel dat gewapend verzet pleegde.
Tot die groep behoorden drie Haarlemse vrouwen: Hannie Schaft, Truus Oversteegen en Freddie Oversteegen. Samen met de Amsterdamse Reina Prinsen Geerlings waren dat, voor zover bekend, de enige vrouwen in Nederland die de wapens opnamen.
Er werd wellicht te weinig verzet geboden, maar degenen die verzet gepleegd hebben, waren heel moedig en riskeerden hun leven met hun verzetswerk.
Plicht of geen plicht, deze mensen hebben fantastisch werk verricht!
Literatuurlijst
Berents, D., 1995 Memo. Geschiedenis voor de bovenbouw, Den Bosch.
Buitkamp, J., 1990 Geschiedenis van het verzet 1440-1945, Houten.
Bulte, M. en A. Neeven, 1992 Garnizoensstad Haarlem, Den Haag.
Charité, J. (red.), 1988 Biografisch woordenboek van het Socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland, Amsterdam.
Hammann, P.E.M., 1996 De Nationaal Socialistische Beweging in Haarlem en omgeving, Haarlem.
Jong, L. de, 1990 De bezetting na 50 jaar - deel 1, Den Haag.
Jong, L. de, 1977 Het illegale werk, Den Haag.
Kors, T., 1980 Hannie Schaft: het levensverhaal van een vrouw in verzet tegen de nazi’s, Amsterdam.
Menger, T., 1985 Toen niet, nu niet, nooit, Den Haag.
Mulisch, H., 1982 De Aanslag, Amsterdam.
Roegholt, R. en J. Zwaan, 1985 Het verzet 1940-1945, Weesp.
Zwaan, J., 1978 Het verzet in Nederland 1940-1945 In: Verraad en Verzet, 1992 Grote Winkler Prins encyclopedie in Amsterdam.
26 delen, deel 20, z.j. Beeldhouwster Truus Menger, Venlo.
Film, 1981 Het meisje met het rode haar, naar het gelijknamige boek van Theun de Vries (1956)
Bijlage:
Interview met Truus Menger-Oversteegen
In deze bijlage staat een aantal stukjes die Truus Menger-Oversteegen mij heeft verteld.
De meeste stukjes zijn niet van toepassing voor mijn scriptie over Hannie Schaft omdat het anders veel te uitgebreid zou worden. Maar omdat ik ze heel interessant vind, schrijf ik er hier een paar op.
- Truus en haar jongere zusje Freddie zijn in het verzet gekomen doordat hun moeder Trijn Oversteegen veel in het verzet deed. Hun ouders waren gescheiden. Al voor de oorlog hielpen ze Duitse vluchtelingen onder te duiken voor de Nederlandse (vreemdelingen)politie. Nederland was toen nog bevriend met Duitsland.
- In de oorlog verspreidden Truus (17), Freddie (15) en hun broertje Robbie (6), illegale blaadjes. Ook kalkten ze leuzen op muren en schuren. Truus en Freddie durfden veel en hadden een unieke positie in het verzet omdat ze als meisjes niet zo opvielen. Zo zijn ze ook bij de RVV gekomen.
- Truus werd er eens mee geconfronteerd dat een Nederlandse SS’er een klein baby’tje tegen een muur doodsloeg. Truus: ‘Hij pakte het kind zo bij de voetjes vast en kwakte het tegen de muur als of het een konijn was. De vader en het zusje moesten toekijken. Natuurlijk helemaal overstuur, want het kind ging dood. Die vent heb ik neergeschoten. Het was geen opdracht. Maar zoiets wekt zo’n enorme woede in je op, zo’n walging, zo’n gevoel van: vuile schoften. En daar heb ik écht geen spijt van.
- Het waren kankergezwellen in de maatschappij. Ze moesten ze uitsnijden als een chirurg omdat je niet kon zeggen: Meneer, je doet het fout. Laten we eens even praten. Want dan had je al een kogel te pakken. Je kon ze ook niet arresteren, berechten of in een gevangenis plaatsen of een onderduikadres voor ze zoeken omdat ze die zelf nodig hadden voor de onderdrukten. Er was geen andere oplossing dan ze dood te schieten en dat is het wrede van een oorlog. Je schiet eigenlijk menselijke figuren neer, die eigenlijk niet meer menselijk zijn. En omstandigheden maken de mens.’
- Truus Menger-Oversteegen heeft al snel na de oorlog een medaille ter onderscheiding gekregen voor het dappere werk dat ze verricht heeft. Truus vindt medailles niet zo belangrijk, het laat ook zien dat je anders bent dan anderen en dat vindt ze niet zo leuk. Een mens moet zijn plicht doen en dat moet je niet doen om er iets voor te krijgen. Het gegeven wat ze aan de jeugd wil zeggen is: ‘Als je een keuze moet maken, moet je denken dat die keuze een goede moet zijn, dat je goed overlegt bij jezelf.’