Som(+) en Verschil(-)

Een ander woord voor optelling (=erbij) is som. Daarom spreken wiskundigen ook vaak van opgaven of opdrachten in plaats van sommen. Som betekend dus plus, erbij.

Ook voor een vermindering (=eraf) gebruiken we een ander woord. Als we spreken over minsommen (raar woord) bedoelen we het verschil. Kijk maar het verschil tussen  9 en 4 is:

9 - 4 = 5

 

SOM

Je kunt optellen met negatieve getallen.

8 + -3   is hetzelfde als   8 3.

Dus:

8 + -3 =

8   3 = 5

 

Voorbeelden:

5 + -3 =

4 + -7 = -2 + -4 =
3 = 2 7 = -3 -2    4 = -6

 

 

Voorbeeld

Irma doet mee aan een danswedstrijd.
Na haar optreden krijg zij van de jury de volgende puntenaantallen:

De totaalscore voor Irma bereken je met de volgende som:

  • 4 + -2 + 1 + -2
      2 + 1    2 = 1

De totaalscore voor Irma is dus 1.

Bij het maken van dit soort opgaven noteer je altijd eerst de opgave in je schrift en daarna de uitwerking (tussenstappen) er onder !

 

VERSCHIL

Je kunt ook negatieve getallen ergens van aftrekken.

8 – -3 is hetzelfde als 8 + 3.

Dus:

8 -3 =

8 + 3 = 11.

Voorbeelden:

5 – -3 =
5 + 3 = 8
4 – -7 =
4 + 7 = 11
-9 – -4 =
-9 + 4 = -5

 

Voorbeeld

Irma doet mee aan een danswedstrijd.
Na haar optreden krijg zij van de jury de volgende puntenaantallen:

De totaalscore voor Irma bereken je met de volgende som:

  • 5 +  -1 + 2 +  -4 =
    5 1 + 2   4 = 2     De totaalscore voor Irma is dus 2.

Irma mag de slechtste score laten vervallen.
De laagste score is -4. De nieuwe score wordt dan:

2 -4 =
+  4 = 6

Ga na of dit klopt!

 

Bij het maken van dit soort opgaven noteer je altijd eerst de opgave in je schrift en daarna de uitwerking (tussenstappen) er onder !