Leervragen:

Leervragen

Leervraag 1: Wat is een netwerk:

Practice Based:

Een netwerk is een groep van mensen die je kent wat is opgebouw op sociale gronden, dat kan zakelijk zijn of op vriendelijke basis. Op stichting entree zijn het voor mij voornamelijk zakelijke netwerken met samenwerkende organisaties of collega's. Voor de leerlingen en eventuele cliënten is het voornamelijk op vriendschappelijke basis.

 

Theorie Based:

Een groep is een verzameling individuen, die samen een geheel met eigen kenmerken vormen. Groepsdynamica zegt iets over de processen binnen de groep: wat vinden de leden belangrijk en hoe gaan ze met elkaar om. De omgangsregels, normen en relaties noem je het procesaspect van een groep. Naast het proces heeft een groep ook een groepstaak. Het taakaspect van de groep gaat over de zaken waarmee de groep bezig is en waarover de leden praten. Denk aan een activiteit die de groep samen organiseert.

Wat maakt een groep nou precies tot een groep? Om die vraag te beantwoorden, is het goed om eerst een verdeling te maken in de verschillende soorten groepen. In deze paragraaf behandelen we de zes belangrijkste:

 

Leervraag 2: Hoe breng je het netwerk van de cliënt in beeld?

Practice Based:

Je gaat vaak in het gesprek met de student, je begint met de hoofdprobleemvraag, zo deel je het op en verdeel je het in verschillende doelgroepen. In dit gesprek stel je ook vragen over het netwerk. Je collega's kunnen je vaak ook goede informatie verlenen over de studenten. Kijken of ze in aanraking zijn met een sociaalwijkteam, vanuit daar kun je ook netwerkkennis verzamelen.

 

Theorie Based:

Vragen die je over de situatie kunt stellen:

Volgens de systeemtheorie heeft elk sociaal systeem een relatie, een wisselwerking, met zijn omgeving. Sociale systemen krijgen informatie en feedback van hun omgeving en wisselen er gegevens mee uit. Met als doel: het creëren van een situatie waarin ieder groepslid of subsysteem tot zijn recht komt. Soms lukt het leden van een systeem niet om een positieve en gewenste interactie met hun omgeving tot stand te brengen en ontstaan er problemen: met individuele leden, met subsystemen of met de groep als geheel. Rondom elk sociaal systeem bestaan andere sociale systemen die op zo’n moment ondersteuning kunnen bieden. Informele systemen die ondersteuning kunnen bieden zijn bijvoorbeeld familie, vrienden, collega’s, buren, mensen uit de wijk. Daarnaast is er soms ondersteuning nodig van formele systemen bestaande uit professionals, zoals zorgteams en wijkteams.

 

Leervraag 3: Wat is een sociale kaart?

Practice Based:

Een sociale kaart is een netwerk van organisatie om het bedrijf heen waar jij werkt, waar je cliënten eventueel naar door kan verwijzen indien nodig.

 

Theory Based:

De sociale kaart geeft een overzicht van alle welzijnsorganisaties. Het is een handig hulpmiddel om je cliënt door te kunnen verwijzen naar de juiste instantie in de buurt.

 

Leervraag 4: Hoe maak ik een sociale kaart?

Practice Based:

Een sociale kaart maken kan op verschillende manieren. Het beste wat je kan doen is altijd in overleg gaan met je collega's, zeker met de collega's die er meer verstand van hebben. Vaak hebben wij ook wel een lijst met dingen waarnaar je kunt doorverwijzen.

Theory Based:

Op internet vind je verschillende sociale kaarten. Voor een hulpverlener uit het sociale team is het belangrijk te weten waar je de beste lokale sociale kaart kunt vinden. Bij landelijke sociale kaarten op het internet kun je wel zoeken op je eigen regio, maar de informatie is vaak niet compleet of instanties vallen net buiten de gewenste regio. Maar er zijn ook lokale instanties die voor de eigen regio een sociale kaart hebben opgesteld. Deze lokale sociale kaarten zijn vaak platte bestanden, zonder interactieve zoekfunctie. Een voorbeeld is de sociale kaart van Leiden. Deze is ontwikkeld door het GGz Informatiepunt Holland Rijnland. Het geeft een opsomming van welzijnsinstanties en hun projecten, in Leiden en de omliggende dorpen.

 

Leervraag 5: Waarom is een sociale kaart van belang?

Practice Based:

Zodat je snel en makkelijk je leerlingen in hulp kan doorverwijzen waar ze behoeften aan hebben.

 

Theory Based:

De sociale kaart is bedoeld voor zowel de hulpverlener als de hulpvrager. Maar in de praktijk komt het vaak voor dat hulpverleners de sociale kaart raadplegen om de cliënt goed te kunnen helpen. De hulpverlener is goed bekend met de sociale kaart in de regio en weet zo snel de hulpvraag van de cliënt aan de juiste instantie te koppelen. De hulpverlener is in dit geval vaak onderdeel van het sociale wijkteam of het is een wijkverpleegkundige. Ook kan de hulpverlener de cliënt meer informatie geven over kosten, vergoedingen en persoonsgebonden budget.

 

Leervraag 5: Wat is systemisch werken?

Practice Based:

Systemisch werken is een manier om inzicht te krijgen in jouw eigen plek in een systeem, welk systeem dan ook, en je verhouding met de anderen in dat systeem. Je kunt ervaren waar belemmeringen zitten en waarom je steeds opnieuw vervalt in bepaald gedrag dat je belemmert in je ontwikkeling en groei.

 

Theory Based:

Mensen hebben relaties met elkaar. Positieve en minder positieve relaties. Bij systeemgericht werken gaat men er van uit dat mensen niet uitsluitend als individu gezien moeten worden, maar als onderdeel van verschillende systemen. Als beroepskracht werk je met verschillende systemen: de cliënt (individueel systeem), zijn ouders (subsysteem), het gezin (gezinssysteem), de familie (familiesysteem) en de omgeving (buurt, school, werk). Deze systemen kunnen veelal niet los van elkaar gezien worden, ze beïnvloeden elkaar en dus ook jouw werk als beroepskracht.

 

Leervraag 6: Hoe breng ik talenten, kwaliteiten en kracht van cliënt en zijn omgeving in beeld?

Practice Based:

door verschillende lessen te geven aan de doelgroep waarin ze ook de beurt krijgen om te laten zien wat ze kunnen. Ze uitdagen om voor hunzelf op te komen.

 

Theory Based

Alle mensen zijn anders en verschillen van elkaar, maar ze hebben wel dezelfde waarde. Als je iemand betuttelt, behandel je die als minderwaardig aan jezelf. Je hebt dan geen respect voor de ander. Cliënten zijn niet minder dan jij, daarom moet je ze ook gelijkwaardig behandelen. Als je cliënten als gelijkwaardig beschouwt, behandel je ze vanzelf ook met respect.

 

Leervraag: Hoe en wanneer verwijs ik cliënten door?

 

Practice Based:

Wanneer ik in gesprek ben met een clënt of een cliënt die een hulpvraag komt, waarvan ik het idee heb dat het boven het kunnen van onze organisatie is begin ik met doorverwijzen.

Mijn stappenplan hoe ik dat uitvoer:

- Als ik in het gesprek merk dat er doorverwezen moet worden, dan begin ik met dat aan te geven aan de cliënt door te vertellen wat de mogelijkheden zijn.

- Na het gesprek ga ik in overleg met mijn collega's zodat de beste oplossing er uit komt.

- Naderhand zoek ik conract met de cliënt en regel ik de benodigheden voor de doorverwijzing.

 

Theory Based:

De zorg die Zorg voor welzijn biedt, gaat in nauwe samenwerking met de andere betrokken zorgprofessionals. Dit in samenspraak met en in het belang van de cliënt. Om ervoor te zorgen dat alle zorg goed op elkaar wordt afgestemd én er één partij die is die het totaaloverzicht heeft rondom de cliënt en zijn/haar hulpverleners, vervult Zorg voor welzijn,  gedurende de periode dat zij betrokken is, de rol van casemanager indien hier behoefte aan is. Dit biedt alle partijen helderheid in wie het aanspreekpunt is wat behalve prettig ook zeer belangrijk is. Op deze manier wordt voorkomen dat partijen naast elkaar heen werken of dat er hiaten in de zorgverlening ontstaan.

 

Leervraag: Wat zijn passende gesprekstechnieken en hoe pas ik deze toe?

Practice Based:

De LSD-techniek is de techniek die het meeste voorkomt in mijn huidige stage. De doelgroep bestaat uit leerlingen die gebrekkig nederlands spreken of er moeite mee hebben. Dus dan is het belangrijk dat alles goed overkomt en verteld word.

 

theory based:

Vragen die je over de situatie kunt stellen:

LSD = Luisteren, Samenvatten, Doorvragen. LSD mag je dus gebruiken.

OMA = Oordelen, Meningen en Adviezen. OMA kan je beter thuis laten.

ANNA = Altijd Navragen, Nooit Aannemen. Neem Anna dus wel altijd mee.

NIVEA = Niet Invullen voor een Ander. Lekker smeren dus.

OEN = Open, Eerlijk en Nieuwsgierig. Wees dus gewoon maar een OEN.

DIK = Denk in Kwaliteiten (of Kansen)

Alleen, hoe je deze uitgangspunten echt kan gaan benutten en uitvoeren is een tweede. Het begint met vragen stellen en luisteren.