https://youtu.be/aBhyG2uQqoY
De uiteinden van de twee botten die samen een gewricht vormen hebben elk een bepaalde vorm. Het ene bot heeft een bol uiteinde en het andere bot een hol uiteinde. Het bolle uiteinde noem je de gewrichtskop of knobbel en het holle uiteinde de gewrichtskom.
Zowel de gewrichtskop als de kom zijn bedekt met een laagje kraakbeen. Deze beschermen het onderliggende bot tegen slijtage en zorgen ervoor dat de botten soepel ten opzichte van elkaar kunnen bewegen.
De ruimte tussen de twee kraakbeenlagen noem je de gewrichtsspleet. Deze is gevuld met gewrichtssmeer die ook helpt bij soepel bewegen.
Gewrichtssmeer wordt gemaakt door een taai vlies rondom de botuiteinden die de botuiteinden bij elkaar houdt. Dit vlies noem je het gewrichtskapsel.
Sommige gewrichten hebben over het gewrichtskapsel heen nog gewrichtsbanden. Voorbeelden van gewrichten met gewrichtsbanden zijn het kniegewricht en het enkelgewricht.
Het kniegewricht is een bijzonder gewricht. Naast gewrichtsbanden, heeft het kniegewricht namelijk ook nog zogenoemde kruisbanden en een kraakbeenschijf tussen de twee botten die het gewricht vormen. De kruisbanden zorgen ervoor dat het dijbeen niet te ver naar voren of naar achteren kan bewegen ten opzichte van het scheenbeen. De kraakbeenschijf tussen het dijbeen en het scheenbeen noem je een meniscus. Deze kan door een verkeerde beweging van het kniegewricht scheuren. Je hebt dan een zogenoemde voetbalknie, omdat een gescheurde meniscus vaak bij voetballers voorkomt.