Theorie

Drempel 6 verdelen we in 2. Het eerste deel gaat over de evolutie van de mens. Deel twee gaat over het collectief leren en hoe hieruit een samenleving ontstond.

Deel 1

De mens zoals wij nu kennen heeft niet altijd bestaan. De mens heeft een voorouder gehad waaruit de mensen maar ook de mensapen uit zijn ontstaan. Deze voorouder heeft zich moeten aanpassen aan een veranderende omgeving. Hierdoor zijn er verschillende soorten mensen ontstaan. Het tropisch regenwoud was aan het verdwijnen en grote lege vlakten ontstonden. Het leven in het regenwoud en op een vlakte verschillen erg van elkaar. Onze voorouder heeft zich moeten aanpassen aan de nieuwe omgeving. Onze voorouder heeft zich op 3 manieren aangepast. 1 ze zijn rechtop gaan lopen, 2 er is een verandering in het gebit en 3 verschil in de herseninhoud. Hieronder gaan we verder kijken hoe deze veranderingen zijn gebeurt en welke soorten mens er zijn ontstaan.

Zo’n drie tot vier miljoen jaar geleden is er een soort geweest die het leven in de bomen heeft ingeruild voor leven op de grond. Een van de mogelijkheden zou het veranderen van het milieu zijn. Door een verandering in temperatuur of neerslag is de voedselproductie veranderd in het regenwoud. Onze voorouder zou dan gedwongen zijn de bomen te verlaten en op zoek te gaan naar voedsel. Een verandering in omgeving kan ook voor verandering in een soort zorgen.

De gevonden skeletten van drie tot vier miljoen jaar geleden laten een verandering zien tussen leven in de bomen en leven op het land. De soort die de vroege overgang van het leven in de bomen en leven op land laat zien noemen we Australopithecus. Een van de eerste skeletten die gevonden waren uit deze tijd is het skelet van Lucy. Als men naar haar skelet kijkt, zijn er overeenkomsten met de mensapen. Namelijk de lange, kromme vinger- en teenkootjes. De kromming in de vinger- en teenkoortjes zorgt ervoor dat de mensapen zich goed konden vasthouden in de bomen.

Het bekkengebied van Lucy lijkt echter niet op die van een mensaap. Het bekkengebied lijkt meer op de bekken van de Homo sapiens (de mens van nu). In het bekkengebied bevinden zich onder andere de heupen. De heupen bestaan uit drie botten, een daarvan is het darmbeen. Bij mensapen is het darmbeen lang en smal. Bij Lucy is het darmbeen kort en dik. Het verschil in de vorm van het darmbeen leidt tot een verschil in houding. Lucy kon door het korte en dikke darmbeen makkelijker rechtop lopen. Door de verandering in het darmbeen kwamen de botten in het boven en onderbeen recht op elkaar te staan. Doordat de botten op elkaar konden steunen kost het weinig spierspanning om rechtop te staan en te lopen. De vorm van het darmbeen bij de mensapen zorgt ervoor dat de botten uit de benen schuin op elkaar staan en dus niet op elkaar konden leunen. Rechtop staan is voor de mensapen dus lastig en kost veel spanning in de spieren, hierom staan ze bijna nooit rechtop.

De Australopithecus heeft ook een verschil in de kaken in vergelijking tot de mensapen. De kiezen van de Australopithecus zijn groter dan zijn voorganger de mensaap. Ook zijn de snijtanden korter geworden. Hierdoor kunnen de boven en onderkaak bewegen. Dit kan je zelf ook testen, doe de kiezen los op elkaar. Vervolgens kan je je onderkaak een klein beetje naar links en rechts en naar voren en naar achter bewegen. De mensapen hebben lange hoektanden en kunnen dit niet. Daarnaast is door het eten van stug plantaardig voedsel de glazuurlaag op de tanden dikker geworden.

De verandering in het kaakgebied is nog verder veranderd. Het gebit van de Paranthropus verschilt ten opzichte van de Australopithecus. De kiezen zijn nog groter geworden en de glazuurlaag nog dikker. Ook is er een verandering in de hoektanden en voortanden te zien. Waar de Australopithecus nog scherpe licht vooruitstekende hoektanden en grote voortanden had, heeft de Paranthropus (een andere soort mens) kleine hoektanden. De hoektanden en de voortanden waren klein, zodat er meer ruimte was voor de kiezen. Kiezen zorgen voor het vermalen van voedsel. Om te malen heb je kaakspieren nodig. Doordat de Paranthropus veel stug voedsel at en dus lang moet malen zijn de kaakspieren sterk ontwikkeld. Bij de ontwikkeling van spieren veranderd ook de aanhechtingsplek met het bot. De plek waar de spier aan het bot vast zit, bijvoorbeeld het jukbeen, wordt robuuster (groter) om de krachten van de spier op te kunnen vangen.

Naast de Australopithecus en de Paranthropus was er een derde soort die op de aarde rondliep. De Homo Erectus is de derde soort die ongeveer twee miljoen tot anderhalf miljoen jaar geleden te vinden was op aarde. De Homo Erectus is in vergelijking tot de twee andere soorten erg verschillend. Hij kon wel 1.80 lang worden terwijl de anderen niet langer waren dan 1,5m. Waar de Australopithecus en de Paranthropus vooral plantaardig voedsel tot zich namen, at de Homo Erectus grote hoeveelheden vlees. Het verschil in voedsel verklaard ook een deel van de lichamelijke verschillen. Om plantaardig voedsel te verteren heb je een groot darmoppervlak nodig. Voor het verteren van vlees een stuk minder oppervlak. De Homo Erectus heeft hierdoor een deel van zijn darmen verloren, waardoor zijn buik minder dik was.

Ook de herseninhoud van de Homo Erectus is groter dan de andere twee soorten. Dit kan te maken hebben met de manier waarop de Homo Erectus aan zijn voedsel kwam. De Homo Erectus at voornamelijk vlees. Er zijn verschillende mogelijkheden waarop hij aan vlees kon komen. Een theorie is dat de Homo Erectus dieren in een hinderlaag liet lopen. Iemand anders denkt dat de Homo Erectus vooral een aaseter was, dus voedsel at wat iemand anders heeft gevangen. En weer een andere theorie is dat de Homo Erectus een prima uithoudingsvermogen heeft. Hierdoor zou hij dieren uitputten waardoor ze makkelijker te doden zijn. Voor de eerste twee opties heeft de Homo Erectus meer denkvermogen nodig. Hij moet bij optie één de hinderlaag bedenken en opzetten. Bij optie twee moet hij inschatten wanneer het veilig genoeg is om de restanten vlees te verplaatsen naar een veilige plek. Individuen met meer denkvermogen (vergroting van de hersenen) hadden meer kans op overleven. Dit omdat zij meer informatie konden verwerken en opslaan. Dit betekent dat hij leert van eerdere ervaringen en deze informatie kan toepassen op een ander moment.

De Homo Erectus is de eerste geweest die werktuigen gemaakt en gebruikt heeft. Een van die werktuigen is de vuistbijl. De vuistbijl is een voorwerp dat voor velen taken gebruikt kon worden. Een van de taken waarbij hij kon helpen is het slachten van grotere dieren. De vuistbijl is scherp en hard en kan hierdoor gemakkelijk door het vlees en pezen heen snijden. Daarnaast werd de bijl ook gebruikt om bomen/stenen te markeren en gaten te graven.

De soort neanderthalers zijn voortgekomen uit de homo erectus. Zo ver als wij weten is de neanderthaler een soort die buiten Afrika is ontstaan. Dit kan geconcludeerd worden omdat restanten van deze soort niet in Afrika zijn gevonden. Veel restanten zijn teruggevonden wat nu Europa genoemd wordt. De neanderthaler was een vleeseter die net als de Homo erectus gebruik maakte van werktuigen. Deze zijn bij opgravingen teruggevonden. De schedel van de neanderthaler lijkt op die van de homo erectus. Een laag welfde schedel en een aanwezige wenkbrauwboog. Een botje dat niet veel bij de homo erectus gevonden werd maar wel bij de neanderthaler is het tongbeen. Het tongbeen van de neanderthalers lijkt op het tongbeen van de homo sapiens. Dit is een van de aanwijzingen die erop duiden dat de neanderthalers konden praten. Een andere aanwijzing in uit DNA-onderzoek naar voren gekomen. De DNA test liet zien dat neanderthalers het gen FOXP2 in het genoom hebben. Dit gen wijst op vermogen tot spraak. De aanwijzingen laten zien dat er een grote kans was dat deze soort met elkaar kon praten, zeker weten doen onderzoekers echter niet.

De neanderthalers zorgden voor hun naasten. Zo zijn er bewijzen gevonden dat zieke individuen geholpen werden door anderen. Een van de bewijzen zijn verbeningen die optreden bij een ziekte of handicap. Daarnaast werd er voor het lichaam van een overleden persoon gezorgd. De overleden personen werden begraven door de overgebleven personen. Doordat de lichamen zijn begraven konden roofdieren of aaseters niet het lichaam verslepen of verscheuren. Hierdoor hebben onderzoekers veel intacte restanten van neanderthalers gevonden.

Deel 2

Naast de evolutie van de mens gaan we in deze drempel ook kijken naar het collectief leren van de mens en wat het effect was van het collectief leren.

Bij collectief leren is er meer interactie en communicatie tussen de mensen. Hierdoor konden ze makkelijker van elkaar leren. Gebruiken, vaardigheden en uitvindingen werden met elkaar gedeeld en overgenomen om de overlevingskans van de mens te vergroten. Bijvoorbeeld op de landbouw, in een dorpje vond men de ploeg uit, hierdoor konden ze veel sneller het land omploegen en gaan zaaien. Deze uitvinding werd gedeeld met anderen mensen die dit voorwerp ook gingen gebruiken. Zo kon er steeds meer voedsel verbouwd worden.

Communicatie kon via reizigers die tussen groepen mensen reisden. Zij namen informatie mee van gebied naar gebied. Op een gegeven moment vond men het schrift uit. Ook hiermee kon men met elkaar gaan communiceren om van elkaar te leren. Maar ook in een dorp werd gebruikt gemaakt van geschreven stukken. Als je een schuur wilde bouwen hoefde je alleen maar een stuk te lezen en je kon zelf aan de slag.