Voordat je kunt beginnen met het vervoegen van het werkwoord moet je eerst het verschil kennen tussen de stam van het hele werkwoord en de ik-vorm van het werkwoord. De vervoeging van de verleden en voltooide tijd moet namelijk met behulp van de stam gebeuren. Hieronder voorbeelden om duidelijk aan te geven wat het verschil is tussen de stam en de ik-vorm.
Bijvoorbeeld:
- Vangen - en = vang (stam)
- Vangen --> ik vang (ik-vorm)
Maar
- Verhuizen - en = verhuiZ (stam)
- Verhuizen --> ik verhuiS (ik-vorm)
De ik-vorm gebruik je om het werkwoord in de tegenwoordige tijd te vervoegen.
De stam gebruik je voor de verleden en voltooide tijd. Deze vind je door 'en' van het hele werkwoord af te halen.
(Dit doe je omdat je in de verleden tijd en het voltooid deelwoord moet kijken naar de laatste letter van de stam).
Dit is niet altijd nodig, maar als je dit niet doet kan het fout gaan:
Niet nodig:
- brabbelen - en = brabbel
- brabbelen --> ik brabbel
Wel nodig
- Verven - en = verv (in verleden tijd en voltooid deelwoord kijken naar 'v' voor 't ex-kofschip )
- Verven --> ik verf (hier moet de vervoeging achter die je hebt vastgesteld bij 'verv'.
KLIK OP DE ONDERSTAANDE LINK VOOR HET FILMPJE!!
Stam en ik-vorm
Uitleg over de stam en de ik-vorm van het werkwoord