Bij de verleden tijd gaat het om zinnen die gaan over dingen die eerder zijn gebeurd. In de verleden tijd gaat het om 'toen, precies op dat moment'. De zin vertelt wat er toen, precies op dat moment gebeurde.
In de verleden tijd zijn er twee soorten werkwoorden: zwakke werkwoorden en sterke werkwoorden.
- Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank als ze worden vervoegd.
--> Hakken (tt), hakten (vt).
- Sterke werkwoorden veranderen wel van klank als ze worden vervoegd.
--> Slapen (tt), sliepen (vt).
Let goed op welke soort het werkwoord is dat je vervoegt. Sterke werkwoorden vervoeg je namelijk niet op dezelfde manier als zwakke werkwoorden.
- Hoe sterke werkwoorden vervoegd worden in de verleden tijd verschilt per werkwoord en die moet je simpelweg uit je hoofd leren.
- Hoe zwakke werkwoorden worden vervoegd in de verleden tijd wordt hieronder uitgelegd:
De vervoegingen van zwakke werkwoorden in de verleden tijd zijn:
- te(n)
- de(n)
(ik-vorm + ten of ik-vorm + den bij meervoud)
Volg het onderstaande stappenplan om het werkwoord op de juiste manier te vervoegen.
Stap 1: bepaal de stam van het werkwoord ( hele werkwoord - en)
Stap 2: kijk naar de laatste letter van de stam
Stap 3: je gaat na of de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip staat
Ja --> ik-vorm + te(n)
Nee --> ik-vorm + de(n)
Bijvoorbeeld:
- (Verkennen) Erik ... de hele stad op de fiets.
Stap 1: verkeN
Stap 2: N
Stap 3: N komt NIET voor in 't ex-kofschip --> dus ik-vorm + DE(N)
Erik is enkelvoud dus het is ik-vorm + de.
- Erik verkende de hele stad op de fiets.
- (Witten) De schilders ... het plafond.
Stap 1: WITT
Stap 2: T
Stap 3: T komt WEL voor in 't ex-kofschip --> dus ik-vorm + TE(N)
De schilders is meervoud dus het is ik-vorm + ten.
- De schilders witten het plafond.
(Als je de stam had gebruikt van 'het hele werkwoord - en' en je had daar de vervoeging aan toegevoegd, dan kreeg je 'wittten' met drie t's. Kijk voor de laatste letter naar de stam (dus naar het hele werkwoord - en, maar plak de vervoeging aan de 'ik-vorm').