Stam

Voordat je kan beginnen met het vervoegen van je werkwoord moet je eerst de stam van het hele werkwoord vinden. De vervoeging van alle tijden moet namelijk achter de stam geplaatst worden. Begin dus altijd met het bedenken van de stam voordat je verder gaat met alle andere stappen.

Zo vind je de stam:
- Het hele werkwoord - en
- De ik-vorm

 

Bijvoorbeeld:
- Vangen - en = vang
- Vangen --> ik vang

 

Begin altijd met het vinden van de stam door  'en' van het hele werkwoord af te halen. Daarna vind je de stam door het werkwoord iin de ik-vorm te zetten. 
(Dit doe je omdat je in de verleden tijd en het voltooid deelwoord moet kijken naar de laatste letter van de stam). --> Alles wat tussen haakjes staat heb je pas nodig als het gaat over de verleden tijd en het voltooid deelwoord.
 

Dit is niet altijd nodig, maar als je dit niet doet kan het fout gaan:

Niet nodig:
- brabbelen - en = brabbel
- brabbelen --> ik brabbel

Wel nodig
- Verven - en = verv (in verleden tijd en voltooid deelwoord kijken naar 'v' voor 't kofschip x)
- Verven --> ik verf (hier moet de vervoeging achter die je hebt vastgesteld bij 'verv'.