Vorig jaar heb je geleerd over drie verschillende vormen van beeldspraak:
Vergelijkingen. Hierbij staan twee dingen bij elkaar die op elkaar lijken: het object en het beeld dat je erbij schetst. Bijvoorbeeld: Rico Verhoeven is zo sterk als een beer.
Metaforen. Hierbij vallen object en beeld samen. Je vervangt het object helemaal door het beeld. Bijvoorbeeld: Voetbal is oorlog.
Personificatie. Hierbij geef je een voorwerp, plant, dier of gevoel, menselijke eigenschappen. Bijvoorbeeld: De lente lacht ons toe.
Hieronder staan twee oefeningen. Een Quizlet waarbij je van twintig uitdrukkingen aangeeft of het een vergelijking, een metafoor of een personificatie is. En een gedicht waarin je een vergelijking, een metafoor en een personificatie herkent. Je kiest zelf met welke opdracht je wilt oefenen. Je mag ook beide opdrachten maken.