Les 2: Getallen en Cijfers

Getallen en cijfers zijn twee verschillende dingen, al worden ze in de volksmond vaak door elkaar gebruikt.

Je moet ook met negatieve getallen kunnen rekenen. Gelukkig hebben we rekenregels afgesproken, zodat iedereen dezelfde dingen doet met negatieve getallen.

Deze regels zijn:

negatief getal × negatief getal = positief getal
negatief getal × positief getal = negatief getal
positief getal × negatief getal = negatief getal

 

Bijvoorbeeld:

 

Breuken zijn een getalweergave die aangeeft hoeveel delen van een geheel er zijn. Een breuk heeft een teller en een noemer.

De noemer geeft aan uit hoeveel delen een geheel bestaat. Dit is het getal aan de onderkant van de breuk.

De teller telt het aantal delen dat nu aanwezig zijn. Dit is het getal aan de bovenkant van de breuk.

Bijvoorbeeld:
A is de teller
B is de noemer

 

Als je breuken gaat optellen, vermenigvuldig je eerst de teller van de ene breuk met de noemer van de andere breuk. Dit doe je voor beide breuken. Dit noemen we kruislings vermenigvuldigen. De getallen die hieruit komen tel je bij elkaar op, en deel je door het product (vermenigvuldiging) van de noemers. Schematisch ziet dat er zo uit:

Bijvoorbeeld:

 

Als je breuken gaat vermenigvuldigen, deel je het product van de noemers door het product van de tellers.

Schematisch ziet dit er zo uit:

Bijvoorbeeld:

 

Met breuken delen is hetzelfde als vermenigvuldigen, alleen moet je één breuk 'omdraaien'. Schematisch zit dat er zo uit:

Bijvoorbeeld: