Een van de woordsoorten is het werkwoord. Elke zin heeft minimaal één werkwoord, maar er kunnen ook meer werkwoorden in een zin staan.
Een werkwoord zegt wat iemand of iets doet of overkomt.
Voorbeelden:
De jongens kijken een serie.
Ik heb gisteren gesport.
De klas start het schooljaar met een mentoruur.
Elk werkwoord kun je vervoegen.
Dromen: droom - droomt - dromen - droomde - droomden - gedroomd - dromend
Lopen: loop - loopt - lopen - liep - liepen - gelopen - lopend