Het prikken van de nierfuncties geeft een goede indicatie van de werking van de nieren. Wanneer de nierfilters hun werk niet goed doen, hopen zich afvalstoffen op in het bloed. Bij laboratoriumonderzoek van het bloed zijn dan onder andere het creatinine en het ureum verhoogd. In het algemeen geldt: hoe hoger het creatinine en ureum in het bloed, hoe slechter de nierfunctie. Maar het bloedonderzoek zegt meestal niets over de oorzaak van de nierschade.
Kreatinine (50 - 110 mmol/l)
Kreatinine is een afvalstof afkomstig uit de spieren. De nieren halen kreatinine uit het bloed en zorgen ervoor dat het met de urine wordt uitgeplast. Eén van de manieren om te zien of de nieren goed werken, is de bepaling van de concentratie kreatinine in het bloed. Is deze concentratie te hoog, dan werken de nieren niet goed.
Ureum (2,5 - 7,5 mmol/l)
Ureum is een afbraakproduct van de eiwithuishouding. Als het lichaam eiwit verteert, zet de lever de overblijvende stikstof om in ureum. De nieren halen het ureum weer uit het bloed en zorgen dat het uitgeplast wordt. Bij nierziekten gebeurt dit niet of onvoldoende.
Stapeling van ureum, het uremisch syndroom, geeft vroeg of laat veel verschijnselen, zoals polyneuropathie, pericarditis, hypertensie en hartfalen. Niet-specifieke symptomen zoals braken, misselijkheid en vermoeidheid kunnen ontstaan.
Kalium (3,5 - 5,0 mmol/l)
Het lichaam heeft kalium nodig om zenuwprikkels over te kunnen brengen. Bovendien speelt het een rol in de waterhuishouding van ons lichaam. De nieren halen het teveel aan kalium uit het bloed en zorgen dat het wordt uitgeplast. Bij nierpatiënten werkt dat systeem niet goed. Daardoor blijft er te veel kalium in het bloed achter. Een te hoog of te laag kaliumgehalte kan hartritmestoornissen geven.
GFR (100-120 ml/minuut)
Afkorting van Glomerular Filtration Rate. Maat voor de snelheid waarmee de nieren het bloed zuiveren. De GFR waarde geeft aan hoe goed de nieren (nog) functioneren. Ofwel, in welk stadium de nierziekte zich bevindt.
Daarnaast wordt er bloed geprikt op Calcium, Fosfaat en PTH om de bothuishouding te controleren.
HB, ferritine en transferrine worden geprikt om te bepalen of er sprake is van bloedarmoede.
Om te helpen bij het vinden van de oorzaak van de nierziekte worden de volgende bepalingen gedaan: