Opgave 1.
a] Tijdens de reactie neemt de concentratie van de beginstoffen af. Dus neemt het aantal effectieve botsingen per seconde af. Dus neemt de reactiesnelheid af.
b]
Bij hogere temperatuur is de reactiesnelheid groter dus de stippellijn begint hoger. De reactie is dan eerder afgelopen, dus de stippellijn raakt de x-as eerder.
c] Bij verhoging van de temperatuur gaan de deeltjes van de reagerende stoffen sneller bewegen. Hierdoor vinden er per seconde meer botsingen plaats. bBvendien is van die botsingen een groter deel effectief. Door de toename van het aantal effectieve botsingen per seconde neemt de reactiesnelheid toe.
Opgave 2.
Door het gebruik van een grote overmat water, nemen de concentraties van de beginstoffen van de nevenreactie af. Daardoor zijn er minder effectieve botsingen per seconde en wordt de reactiesnelheid lager.
Opgave 3.
In tabel 40A staat de dichtheid van waterstof: 8,2•10-2 kgm-3 = 8,2•10-2 g/L = 8,2•10-5 g/cm3 .
30 cm3 x 8,2•10-5 g/cm3 = 2,46•10-3 gram waterstof.
2,46•10-3 gram / 2,016 g/mol = 1,22•10-3 mol waterstof.
2 mol H+ : 1 mol H2
1,22•10-3 mol x 2 = 2,44•10-3 mol H+
2,44•10-3 mol / 0,250 L = 9,76•10-3 mol L-1
9,76•10-3 mol L-1 / 30 s = 3,25•10-4 mol L-1 s-1