Oefenen met wat opgaven

Opgave 1.

Een mengsel van stikstofmono-oxide en waterstof reageert bij 800 ºC volgens de vergelijking:

2 NO(g) + 2 H2(g) → N2(g) + 2 H2O(g)

De snelheid van deze reactie wordt uitgedrukt in het aantal mol waterstof dat per seconde en per dm3 reageert. Hieronder wordt de reactiesnelheid weergegeven als functie van de tijd.

a] Verklaar aan de hand van het botsende-deeltjes-model waarom de reactiesnelheid afneemt met de tijd.

b] Neem de figuur over en teken in figuur 1 het verloop van de reactiesnelheid voor het geval de reactie verloopt bij een hogere temperatuur (alle andere omstandigheden blijven gelijk). Licht je tekening toe.

c] Verklaar de invloed van de temperatuur op de reactiesnelheid met het botsende-deeltjes-model.

 

 

Opgave 2.

Een fabrikant wil ethaan-1,2-diol maken door etheenoxide met water te laten reageren volgens de volgende reactie:

Een probleem is dat de volgende nevenreactie plaatsvindt:

Leg met het botsende deeltjesmodel uit wat er gebeurt met de snelheid van de nevenreactie als je een grote overmaat water gebruikt.

 

 

Opgave 3.

Magnesium en zoutzuur reageren volgens deze reactie:

Mg + 2 H+ → Mg2+ + H2

In een bekerglas met 250 mL vloeistof erin vindt deze reactie plaats. Na 20 seconden is er 30 cm3 waterstofgas ontstaan. Bereken de reactiesnelheid in mol H+ per L per s. Gebruik een gegeven uit binas tabel 40A (T=298 K).