In het vorige gedeelt heb je woorden gehad die te maken hebben met verjaardag. In dit gedeelte ga je met grammatica aan de slag.
Het Duits heeft een aantal regels die je gewoon moet weten. Je gaat kennismaken met de lidwoorden, zelfstandignaamwoorden en werkwoorden.
Eerst krijg je een uitlegvideo, daarna maak je de opdrachten eronder. Let op!
Er zijn opdrachten voor 1e jaars! Dit is nieuw voor jullie.
Voor de 2e jaar en 3e jaars jullie maken andere opdrachten, tenzij dit nieuw voor je is!
In het Nederlands hebben we de lidwoorden: de, het en een.
In het Duits zijn er (net zoals in het Nederlands) drie geslachten voor (lid)woorden: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Verder zijn er bepaalde lidwoorden (zoals 'de' of 'het' in het Nederlands) en onbepaalde lidwoorden (zoals 'een' in het Nederlands).
Het is moeilijk te weten of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. Daarom is het belangrijk dat je het lidwoord van de woordjes die je leert ook kent. Er zijn gelukkig wel een paar regeltjes die je kunnen helpen.
In het vorige blok heb je geleerd over zelfstandig naamwoorden en lidwoorden. Je hebt ook geleerd over Duitse lidwoorden der, die en das. Dit is belangrijk, omdat je in het Duits alle zelfstandig naamwoorden met een hoofdletterschrijft.
Dus alle woorden, waar je der, die of das voor kunt zetten: bijv. der Mann, die Frau, das Kind, das Schönste [=het mooiste], das Wichtigste [= het belangrijkste]
In de onderstaande tekst missen de hoofdletters, schrijf de tekts over met hoofdletters.
Je gaat aan de gang met werkwoorden haben, sein en regelmatige werkwoorden in het Duits.