10.3 Veranderingen in circulatie

Voor een goede gaswisseling en aanvoer van zuurstof en nutriënten naar weefsels en organen én afvoer van koolzuurgas en afvalstoffen uit de weefsels en organen is een goede circulatie noodzakelijk.

Zoals eerder is vermeld, stroomt er tijdens de foetale periode weinig bloed door de longen, omdat de weerstand in het longvaatbed hoog is door de lage zuurstofspanning in de longarteriae. Omdat in deze fase de longen nog geen rol spelen bij de bloedgaswisseling is dit ook niet nodig. Echter, na de geboorte zal er voldoende bloed door de longen moeten stromen om een goede bloedgaswisseling te bereiken.

Om dit te bereiken voltrekken zich onmiddellijk na de geboorte twee processen in de circulatie:

  1. verandering van stroomrichting
  2. verandering van arteriële zuurstofspanning.

10.3.1 Verandering van stroomrichting

De aanvoer van (geoxygeneerd) veneus bloed uit de placenta verdwijnt (figuur 8.4). Hierdoor zal het veneuze systeem minder goed met bloed worden gevuld (de vena umbilicalis mondt immers uit in de vena cava inferior). De druk in het veneuze systeem neemt af. De afvoer van arterieel bloed naar de placenta door de arteriae umbilicales verdwijnt. Hierdoor blijft het arteriële systeem beter gevuld en neemt de arteriële bloeddruk toe. Bovendien stijgt de arteriële bloeddruk door de toegenomen catecholamineproductie rondom de geboorte.

Het gevolg van deze veranderingen is dat de druk in het rechteratrium van het hart afneemt en de druk in het linkeratrium toeneemt. Door deze drukveranderingen zal het foramen ovale, dat voor de geboorte open was om de bloedtoevoer uit de vena cava inferior grotendeels vanuit het rechteratrium naar het linkeratrium te laten stromen, nu sluiten. Door de sluiting van het foramen ovale worden de lichaams en longcirculaties nu bijna volledig gescheiden. De enige plaats waar deze circulaties nog een verbinding hebben, is ter hoogte van de ductus arteriosus (Botalli). De functionele sluiting van de ductus voltrekt zich vervolgens onder invloed van de stijging van de arteriële zuurstofspanning in de eerste uren tot dagen na de geboorte (vide infra).

10.3.2 Verandering van arteriële zuurstofspanning

Tijdens het verblijf in de uterus is de zuurstofspanning in het foetale arteriële bloed ongeveer 5 kPa (een situatie die te vergelijken is met de arteriële zuurstofspanning van een bergbeklimmer op de toppen van de Himalaya wanneer deze geen extra zuurstof krijgt toegediend). Na de geboorte zal als gevolg van de zuurstofspanning in de ingeademde lucht de arteriële zuurstofspanning in de lichaams en longcirculaties toenemen. Ten gevolge van de toename van de zuurstofspanning in de arteriae pulmonales zal de vaatweerstand van het longvaatbed afnemen door relaxatie van spieren in de vaatwanden (figuur 10.2) en zal de doorbloeding van de longen toenemen. Omdat er meer bloed door de longen gaat stromen, zal de uitwisseling van bloedgassen beter kunnen plaatsvinden. De opname van zuurstof en afgifte van koolzuurgas in de longen zijn immers afhankelijk van de hoeveelheid bloed die er per tijdseenheid doorstroomt.

De spierlaag in de wand van de ductus arteriosus (Botalli) is ook gevoelig voor de toegenomen zuurstofspanning in het arteriële bloed. In tegenstelling tot de spieren in het longvaatbed contraheert de spierlaag in de ductus arteriosus onder invloed van een stijging in de zuurstofspanning. Het gevolg hiervan is dat de ductus functioneel sluit. Er is nu een volledige scheiding van de lichaamsen longcirculaties opgetreden. De anatomische sluiting van de ductus vraagt meer tijd, maar dit proces is voor de hemodynamische veranderingen na de geboorte niet meer relevant.

Figuur 10.2 Weerstand in longvaatbed in relatie tot arteriële zuurstofspanning. Naarmate de zuurstofspanning lager is, wordt de weerstand van het longvaatbed hoger. Dit betekent dat er minder bloed door het longvaatbed zal stromen.