15.6 Gedrag

De groei en ontwikkeling van de hersenen verschilt per hersengebied. Hierdoor heeft de mens vrij snel na de geboorte al volledig gehoor en visus, maar leren we pas later te spreken. Door longitudinale MRI studies naar de ontwikkeling van de grijze stof, weten we dat de grotere hersendelen zich ontwikkelen in oplopende volgorde van complexiteit. Zo zien we dat de sensorische en motorische cortex al voor de puberteit het volwassen stadium heeft bereikt, de visuele cortex rond de puberteit en de prefrontale en temporale cortex, resp. betrokken bij de regulatie van en integratie van signalen uit andere hersendelen, tussen de 20ste en 25ste levensjaar.

De beslissing en aansturing van vrijwillige acties vinden plaats in de basale ganglia, een verzameling van hersendelen waaronder de nucleus accumbens, striatum en substantia nigra. Onder invloed van interne (zoals de nucleus accumbens) en externe stimulus (zoals de prefrontale cortex) wordt in de basala ganglia besloten of een actie zoals het eten van snacks of het autorijden zonder gordel ingezet wordt of juist niet. In de adolescentie speelt o.a. het verschil in ontwikkeling van twee hersenstructuren een belangrijke rol: de nucleus accumbens en de prefrontale cortex (PFC). De nucleus accumbens wordt door zijn rol bij motivatie, beloning en verslaving ook wel gezien als het beloningscentrum van de hersenen. De hogere cognitieve functies, vaak het executief functioneren genoemd, vinden plaats in het voorste hersengebied: de prefrontale cortex. Typische functies van de prefrontale cortex zijn planning, impulsbeheersing, redenering en het inschatten van risico’s. De nucleus accumbens vertoont vroeg in de puberteit al een sterke ontwikkeling: de gemeten activiteit van het hersendeel tijdens vrijwillige acties toont al rond de 15de levensjaar een piek. Daarentegen is de PFC als laatste gebied van het brein uitontwikkeld. De ontwikkeling van de prefrontale cortex duurt voort tot het individu ongeveer 25 jaar oud is. Tot die tijd zou de mens dus nog niet optimaal kunnen functioneren en wordt de beslissing van vrijwillige acties veelal sterker aangestuurd door de nucleus accumbens (veel impulsen) dan door de prefrontale cortex (weinig inhibitie): problemen met planning, zelfbeheersing en het inschatten van risico’s worden dan ook vaak aan adolescenten toegeschreven en resulteert in risicovol gedrag en ‘sensationseeking’: het zoeken naar heftige ervaringen. Dit gedrag kan zich uiten in het verkeer, in de omgang met familie of andere autoriteiten, of in het nemen van gezondheidsrisico’s zoals onveilige seks of drank en drugsgebruik.

De wisselwerking tussen het impulsieve deel van het brein en het controlerende deel in de bepaling van risicovol gedrag tijdens de adolescentie is voor het eerst beschreven in 2008 en wordt ook wel de dual-systems model of dual-processing model genoemd. Echter, door verbeterde technieken en nieuwe inzichten wordt deze hypothesis steeds vaker bekritiseerd. Maar, hoewel het huidige neurowetenschappelijk onderzoek veel verwacht van studies die kijken naar de ontwikkelende netwerken (in tegenstelling tot de studie van geïsoleerde hersendelen), is er sinds het formuleren van de dual-systems model geen nieuwe (betere) consensus bereikt en verklaart dit model een groot deel van het gedrag tijdens de adolescentie.

Een van de modellen voor het verklaren van adolescent gedrag door neurowetenschappelijk onderzoek is in 2012 geformuleerd door een Nederlandse neurowetenschapper, Eveline Crone. Volgens de dual-systems model zouden adolescenten nog niet in staat zijn sommige planning-taken goed uit te voeren, dit omdat hun prefrontale cortex nog niet op volwassen niveau functioneert. In haar onderzoek bestudeerde Crone alle fMRI onderzoeken naar het gedrag van adolescenten en vond, in tegenstelling tot wat het dual-systems model voorspelt, dat in veel gevallen adolescenten beter scoorden dan volwassenen. Dit was vooral zo bij taken waar de proefpersonen creatief en flexibel gedrag nodig hadden. Het door haar voorgestelde model beschrijft dat het adolescente brein niet per se onvolwassen is, maar juist selectief actief is. Het adolescente brein blijkt vooral actief te zijn bij taken waar sterke emoties en sociale contacten betrokken zijn, situaties die kenmerkend zijn voor de adolescentie. Haar model suggereert dat het brein wel kan controleren, maar dit selectief doet op de voor hem of haar relevante taken. Zo stelt het brein zich in op de fysieke veranderingen van het lichaam en de nieuw te vormen sociale contacten tijdens de adolescentie. De biologische ontwikkeling van de geslachtsorganen, die in de puberteit plaatsvindt, is dan al wel zo’n 10 jaar afgerond. Het idee dat er een zekere mismatch is tussen het optreden van biologische (seksuele) volwassenheid en de psychosociale volwassenheid noemt men de ‘maturity gap’, een kloof tussen verschillende vormen van volwassenheid. De maturity gap wordt vaak genoemd als verklaring voor risicogedrag van jongeren.

Adolescenten bevinden zich in een periode waarin bepaalde hersenfuncties sterk worden gedreven door (geslachts)hormonen van het reeds volwassen lichaam. Zij ervaren hierdoor sterke drang om onafhankelijk te raken van oudere generaties en familie. Bij beide seksen is de drang om door de peergroup, de leefijdsgenoten, geaccepteerd te worden zeer groot tijdens de puberteit. Hierbij zijn jongens vaak extra gevoelig voor het streven naar successen en bewondering in de groep, terwijl bij meisjes een verlangen om onderdeel van de groep te zijn overheerst. Sociale afwijzing is voor beide geslachten een grote angst. Wanneer sociale afwijzing plaatsvindt, kan dit grote psychische gevolgen hebben. Afwijzing is dan ook een belangrijke factor bij de ontwikkeling van psychische problemen bij jongeren.