De inducercel geeft signaaleiwitten af die meestal paracriene factoren, maar soms ook wel ‘groei- en differentiatiefactoren’, worden genoemd. Ook de termen ‘ligand’ of ‘morfogen’ (vorm veroorzaker) worden hiervoor gebruikt. Doorgaans wordt echter de term paracriene factoren gehanteerd. Paracrien wil zeggen dat de factoren die de inducercel produceert en afgeeft, inwerken op een naburige respondercel (para: naast). Andere soorten signaaleiwitten gebruiken een vergelijkbare naamgeving. Autocrien: de factoren werken in op dezelfde cel die ze uitscheidt (auto: zelf); juxtacrien: de factor zit vast aan het celmembraan van de inducercel en bindt aan de receptor van een aangrenzende cel (juxta: heel nabij); endocrien: de factoren (hormonen) worden getransporteerd door het bloed naar hun doelcellen (endo: binnen in, inwendig) (figuur 1.2).