De nefrogenese (hoofdstuk 6) is voltooid na een zwangerschapsduur van 34 weken. Beide nieren bestaan dan uit één miljoen nefronen. De grootte van de glomeruli en de lengte van de tubuli zullen tijdens de groei van het lichaam verder toenemen. In de foetale periode omvat het arteriële bloedvolume van beide nieren 3% van het hartminuutvolume (de hoeveelheid bloed die het hart per minuut wegpompt); na de geboorte stijgt dit naar 5% om voldoende urineproductie te realiseren.
Het filtratie en concentratievermogen van de nieren neemt toe vanaf de 35e zwangerschapsweek. Aan het einde van de foetale periode is de drempelwaarde voor het filteren van natrium, glucose, bicarbonaat en aminozuren nog laag. Maar door een goed resorptievermogen van de tubuli kunnen serumconcentraties van natrium en glucose (mits de aanvoer voldoende is) kort na de geboorte op niveau blijven. Het resorptievermogen voor bicarbonaat en aminozuren is echter aan het einde van de foetale periode geringer. Na de geboorte zou dit (in stressvolle omstandigheden) kunnen leiden tot een te groot verlies van bicarbonaat en aminozuren.