Gedurende de kindertijd ontvangt men een aantal vaccinaties. Het precieze schema hiervan verschilt per land. Door de introductie van vaccinaties zijn een aantal infectieziekten dat vroeger vele kinderen doodde, nu bijna volledig uitgebannen.
Het principe van vaccinatie berust op het immunologisch geheugen. De eerste keer dat het immuunsysteem geconfronteerd wordt met een vreemd antigen ontstaat een primaire immuunrespons. In deze primaire respons duurt het even voordat ook de specifieke immuuncellen opkomen. Tot die tijd wordt de infectie bestreden door het nietspecifieke immuunsysteem. Na de activatie van de adaptieve immuunrespons (T- en B-cellen) verandert een klein deel van deze specifieke T- en B-cellen in geheugencellen. Geheugen T-cellen en geheugen B-cellen blijven vele jaren aanwezig in het lichaam, in tegenstelling tot de effector T- en B-cellen. Wanneer (her)infectie plaatsvindt met hetzelfde pathogeen wordt deze snel herkend door de geheugencellen. In deze secundaire immuunrespons is het adaptieve systeem er veel sneller bij en wordt de infectie snel opgeruimd, meestal al voordat de gastheer er ziek van wordt. (zie figuur 13.3)
Vaccins bestaan uit geïnactiveerde pathogenen of antigenen van pathogenen. Deze kunnen zelf geen infectie bewerkstelligen, maar door de presentatie van deze antigenen aan het adaptieve immuunsysteem worden wel geheugencellen aangemaakt. Als later een infectie plaatsvindt, reageert het lichaam hier snel op met specifieke antilichamen, waardoor de infectie wordt opgeruimd nog voor de gastheer hier iets van merkt.
De laatste jaren zijn in de maatschappij meer kritische geluiden opgekomen omtrent vaccinaties. Naast groepen die vaccinatie weigeren om religieuze redenen, is een groeiende groep bang voor eventuele bijwerkingen van vaccins.
Dat ouders twijfelen of ze hun kind laten vaccineren, temidden van tegenstrijdige en kritische geluiden, is niet vreemd. Toch is een hoge dekkingsgraad van een vaccinatie erg belangrijk om nieuwe uitbraken te voorkomen. In verschillende Westerse landen zoals de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk is al te zien dat een verminderde vaccinatiegraad leidt tot een toename van ziektegevallen van bijvoorbeeld mazelen.
De keuze voor een vaccinatie wordt gemaakt door een individu. Hij of zij weegt de kosten hiervan, zoals de tijd die het kost en fysiek ongemak, af tegen de kosten van het niet-vaccineren: het risico op een infectieziekte. Echter, het risico op het krijgen van die ziekte is maar klein voor een individu, zeker in een populatie waar een behoorlijke dekkingsgraad van het vaccin bestaat. Een vaccinatie beschermt namelijk niet alleen het individu dat gevaccineerd is, maar ook de populatie waarin dit individu leeft. Een enkele niet-gevaccineerde kan zo profijt hebben van de vaccinatiegraad van zijn omgeving. Zo kan niet-vaccineren dus een succesvolle strategie zijn. Wanneer te veel mensen zich niet laten vaccineren, kan een infectieziekte weer uitbreken in een populatie. Waar dat kritieke punt van de vaccinatiegraad ligt, dat verschilt per infectieziekte.
Wanneer in een populatie genoeg individuen immuun zijn, bijvoorbeeld door een hoge vaccinatiegraad, spreken we van groepsimmuniteit (Engels: herd immunity). Zelfs als een niet-immuun individu geïnfecteerd wordt, is de kans op contact met een ander niet-immuun (vatbaar) individu te klein en kan er geen besmetting plaatsvinden (zie figuur 13.4). Hoe besmettelijker de ziekte is, hoe hoger de benodigde vaccinatiegraad ligt om groepsimmuniteit te verkrijgen. De maat voor besmettelijkheid is hierbij de basic reproduction rate of R0. Deze R0 betekent: hoeveel individuen raken besmet door één geïnfecteerd individu in een vatbare populatie? Een vatbare populatie betekent hier een groep waarin iedereen geïnfecteerd kan worden. Wanneer één individu als eerste een infectie introduceert in een populatie, dan heet dit individu de ‘index case’. Stel dat deze index case vier personen besmet, en deze vier personen weer ieder vier personen besmetten et cetera, dan is van deze ziekte R0 = 4. De minimale dekkingsgraad waarbij groepsimmuniteit wordt verkregen is 1 – 1/R0. In het geval van R0=4 is de minimale dekkingsgraad: 1 – ¼ = 75%. Van een meer besmettelijke ziekte met R0=10 zal de minimale dekkingsgraad voor groepsimmuniteit ook hoger liggen: 1 – 1/10 = 90%. In tabel 13.1 zie je de R0 en benodigde dekkingsgraad van een aantal infectieziekten in het Nederlandse vaccinatieprogramma. Vanaf welke dekkingsgraad een infectieziekte zich niet meer kan verspreiden in een populatie, verschilt dus per pathogeen.
ziekte | R0 | Vaccinatiegraad nodig voor groepsimmuniteit |
mazelen | 12-18 | 83-94% |
bof | 4-7 | 75-86% |
kinkhoest | 12-17 | 92-94% |
polio | 5-7 | 80-86% |
rode hond | 6-7 | 83-85% |