10.4 Verandering in energiehuishouding

Na de geboorte stopt de nutriëntentoevoer via de placenta. De pasgeborene is voor de vocht en nutriënteninname nu afhankelijk van het voedsel (melk) dat wordt aangeboden via de borst of fles. De tractus digestivus heeft echter tijdens de foetale periode geen rol gespeeld bij de opname van vocht en nutriënten. Daarmee is deze dus eigenlijk nog ‘ongeoefend’ om vocht en voedsel te verwerken. Inname van grote hoeveelheden (moeder)melk, de bron van vocht en nutriëntentoevoer voor het pasgeboren kind, onmiddellijk na de geboorte is dan ook niet gewenst. De productie van borstvoeding (moedermelk) komt na de geboorte geleidelijk op gang onder invloed van het hormoon oxytocine. In de eerste levensdagen zal de borstvoeding nog niet in voldoende mate worden geproduceerd om aan de vocht en nutriënteninname, die nodig zijn voor de energievoorziening, te voldoen (figuur 10.3).

Om een goede borstvoedingproductie te bewerkstelligen zal de pasgeborene kort na de geboorte aan de borst van de moeder worden gelegd om oxytocine en daarmee de moedermelkproductie te stimuleren. Na de geboorte is de zuigreflex, nodig om goed te kunnen zuigen en drinken, aanwezig.

Omdat in de eerste levensdagen nog onvoldoende exogene energie (m.n. koolhydraten) wordt aangeboden en het kind wel voor het uitvoeren van lichaamsfuncties (o.a. hersenen) koolhydraten nodig heeft, zal de endogene koolhydraatvoorraad worden aangesproken. In het laatste trimester van de foetale periode wordt glycogeen gestapeld, o.a. in de lever. Om de glucoseconcentratie in het bloed op peil te houden (en daarmee het glucoseaanbod aan o.a. de hersenen te garanderen), zal afhankelijk van de melkinname en koolhydraatbehoefte van de verschillende weefsels en organen, glycogeen uit de lever worden omgezet tot glucose, dat aan de bloedbaan wordt afgegeven. Indien er helemaal geen exogeen koolhydraataanbod is, zal de endogene koolhydraatvoorraad in 24 uur zijn uitgeput (figuur 10.3), met hypoglycaemie (te lage concentratie van glucose in het bloed) tot gevolg. In deze situatie is er o.a. onvoldoende glucose voor de hersenen beschikbaar: de brandstof voor het goed uitoefenen van hersencelfuncties is dan te beperkt of afwezig waardoor blijvende schade aan de hersenen ontstaat. Dit gevaar is aanwezig wanneer de melkproductie van de moeder onvoldoende op gang komt of het kind slechts een zeer beperkte glycogeenvoorraad heeft (bij kinderen die een te laag gewicht voor de zwangerschapsduur hebben). Waakzaamheid ten aanzien van het handhaven van een adequate glucoseconcentratie in het bloed is dus geboden in de eerste levensdagen.

Als de moeder geen borstvoeding wil geven, of als de borstvoeding onvoldoende op gang komt, is gehumaniseerde (op moedermelk gelijkende) kunstvoeding een goed alternatief voor het voeden van de pasgeborene.

Figuur 10.3 Foetale glycogeenvoorraad en moedermelkproductie in de eerste levensdagen. In het laatste trimester van de zwangerschap vindt glycogeenstapeling in de foetus plaats. Indien de pasgeborene geen voeding (met daarin glucose) krijgt aangeboden, zal de glycogeenvoorraad in 24 uur zijn uitgeput (stippellijn). De borstvoeding komt in de eerste dagen na de geboorte geleidelijk op gang. Het kan dus mogelijk zijn dat de pasgeboren in de eerste dagen na de geboorte onvoldoende glucose krijgt aangeboden. Waakzaamheid is noodzakelijk om schade aan de hersenen te voorkomen.